En die bezwaren heb ik ook, dacht Paul Randolph toen hij opnieuw naar de deur liep.
Met de autoriteit van iemand die de weg weet liep hij meteen door naar de kliniek. Hij herkende Louise Bowen maar toen ze iets tegen hem begon te zeggen negeerde hij haar begroeting. 'Waar is Hamlin?' vroeg hij.
Haar welkomst glimlach verdween van haar lippen en ze wees naar een gesloten deur. 'Ik denk dat...' Ze deed er verder het zwijgen toe toen ze Randolph de deur zag openen. Hij liep naar binnen en deed de deur weer achter zich dicht.
George Hamlin keek op van zijn werk. Hij fronste zijn voorhoofd, legde zijn pen weg en keek zijn bezoeker met een koele blik aan.
'Het was echt niet nodig om hiernaartoe te komen, Paul,' zei hij. 'Het was voldoende dat je gisteren gebeld hebt.'
Paul Randolph gaf niet direct antwoord. In plaats daarvan ging hij voor het raam staan en staarde zonder iets te zien naar het enorme grasveld en de bossen. Toen hij sprak stond hij nog steeds met zijn rug naar Hamlin toe. 'Ik heb de hele nacht liggen nadenken en wat ik je vandaag te zeggen heb is te belangrijk om telefonisch af te handelen.'
Hij wachtte op Hamlins antwoord. De seconden verstreken en het enige geluid dat hij hoorde was het zachte getik van een antieke klok op Hamlins bureau. Randolph begon zich af te vragen of Hamlin om de een of andere onduidelijke reden de kamer verlaten had en na een poosje draaide hij zich om.
Hamlin was er nog steeds. Hij zat achterover geleund in zijn stoel, met zijn voeten op het bureau, zijn armen over zijn borst gevouwen en een onverstoorbare uitdrukking op zijn gezicht. Toen Randolph hem aankeek begon hij te glimlachen. 'Een goede truc, Paul,' zei hij luchtig. 'Maar ik heb hem zelf te vaak toegepast. Als je met me wilt praten moet je me aankijken.'
De beide mannen staarden elkaar aan in een stille strijd om te bepalen wie van hen twee de sterkste was. Het was Randolph die uiteindelijk de andere kant opkeek terwijl hij zijn best deed om zijn nederlaag te maskeren door in een stoel neer te vallen en een sigaret op te steken. Hamlin bleef hem zonder iets te zeggen aankijken.
'Ik heb een besluit genomen, George,' zei Randolph ten slotte toen hij zijn aansteker weer in zijn zak liet glijden. 'Ik heb besloten met het project op te houden.'
Hamlins ogen werden groot van ongeloof. Hij haalde zijn voeten van het bureau en plantte ze stevig op de vloer. 'Dat kun je niet doen,' zei hij zacht. 'We zijn te dicht bij succes en we hebben er te veel tijd, geld en onderzoek aan gespendeerd.'
'En we hebben ook dingen gedaan waarvan jij en ik weten dat ze zowel illegaal als onethisch zijn,' snauwde Randolph. 'Het is niet langer een kwestie van geld en onderzoek. Het is nu alleen nog een kwestie van tijd en ik ben bang dat we niet veel tijd meer hebben. We houden met het project op nu het nog mogelijk is.'
'Waar heb je het over?'
'Lucy Corliss,' antwoordde Randolph op een toon waar het sarcasme vanaf droop. 'Was je haar al vergeten?'
'Natuurlijk niet,' antwoordde Hamlin, die zorgvuldig vermeed om zich tot een ruzie te laten verleiden. 'De moeder van Randy Corliss. Je hebt me gisteren over haar ingelicht.'
'Maar blijkbaar is het nodig om het te herhalen. Ze is op zoek naar haar zoon, George, en ik neem aan dat hij nog steeds hier is. Ze heeft ontdekt dat hij door CHILD bestudeerd werd en ze wil weten bij wat voor onderzoek hij betrokken is.'
'Houd haar aan het lijntje.'
'Natuurlijk, ik moet haar aan het lijntje houden. Dat heb ik al gedaan. Ik heb haar gezegd dat het enige tijd zou duren voor de gegevens boven water waren en dat ik contact met haar zou opnemen.'
Hamlin knikte. 'Wat is dan het probleem? Je hebt honderden projecten waarmee je haar zoet kunt houden.'
'Het probleem, George,' antwoordde Randolph koeltjes, 'is dat je altijd stug hebt volgehouden dat niemand er ooit achter zou kunnen komen dat we met steekproeven bezig zijn, en zeker niet wat dit project betreft. En toch is Lucy Corliss erachter gekomen dat haar zoon bestudeerd wordt, zoals ze het zelf uitdrukt. Als zij kan ontdekken dat we haar kind bestuderen, kunnen anderen dat ook.'
'Dat slaat nergens op, Paul.'
'Nee?' Randolph begon door de kamer te ijsberen. 'Ik ben bang dat ik minder vertrouwen heb in wat je tegen me zegt dan vroeger, George. Weet je nog wanneer we met dit project begonnen zijn? Het zou maar een paar jaar duren, zei je. Dat is twaalf jaar geleden. Het was allemaal te onderzoeken met laboratoriumdieren, zei je. Maar dat was tien jaar geleden en sindsdien heb je geen laboratoriumdier meer gebruikt. Ik weet nog steeds niet hoe je me op dat punt hebt weten te overtuigen, George - het wordt de ondergang van ons allemaal. Je hebt me ook verzekerd dat er nooit iets zou gebeuren dat de integriteit van dit onderzoek kon aantasten. Maar Lucy Corliss is achterdochtig. Kortom, dit project is niet meer wat het in aanvang beloofde te worden, het duurt veel te lang en het is een risico voor het instituut geworden. Ik heb geen andere keus dan ermee ophouden.'
Hamlin leunde voorover, met zijn gevouwen handen op het glanzende bovenblad van zijn bureau. 'Ik houd er niet mee op, Paul,' zei hij afgemeten. Toen Randolph wilde protesteren viel Hamlin hem in de rede. 'Ik heb naar jou geluisterd en nu zul je naar mij luisteren. Het enige wat gebeurd is, is dat een vrouw toevallig op het spoor van onze activiteiten is gekomen. Statistisch gezien verbaast me dat niets. Je kunt niets in de wereld helemaal geheim houden. Niets. Maar wat weet ze? Weet ze echt iets van dit speciale project? Ik betwijfel het.'
'Ik ook,' gaf Randolph toe. 'En ik ben degene die ervoor moet zorgen dat dat zo blijft. Maar het gaat niet alleen om dit project, George. CHILD is met zoveel andere onderzoeken bezig die allemaal waardevol en geen van alle gevaarlijk zijn. Maar dit project kan het hele instituut te gronde richten.'
Hamlins ogen vernauwden zich tot spleetjes. 'Het kan ook van het instituut het belangrijkste onderzoekscentrum ter wereld maken.'
Randolph schudde droevig zijn hoofd. 'Je begrijpt het niet, nietwaar, George? Dat is van het begin af aan de moeilijkheid tussen jou en mij geweest. Je hebt geen idee van wat er allemaal meespeelt. Soms denk ik wel eens dat je niet eens precies begrijpt waarmee je bezig bent.' Hij zweeg even en vroeg zich af hoever hij gaan kon. Uiteindelijk hing dit gesprek al jaren in de lucht zodat het weinig zin leek te hebben om er nog langer omheen te draaien. 'Ik heb je rapporten gelezen, George. Allemaal. Met alle eufemismen. "Onderwerpen niet levensvatbaar." "Experimenten mislukt." "Niet goed werkende organismen."' Ineens daalde Randolphs stem, alsof hij het niet langer tegen Hamlin had maar tegen zichzelf. 'Weet je hoelang het geduurd heeft voor ik mezelf wilde toegeven waarmee je bezig was? Jaren. Jarenlang las ik die rapporten en maakte mezelf wijs dat je het over ratten had, of konijnen. Misschien zelfs apen. Ik wilde de waarheid niet onder ogen zien.' Hij probeerde te glimlachen maar kwam niet verder dan een vertrokken grimas. 'Ik denk dat ik een goede nazi zou zijn geweest, George, en jij ook.'
Met op elkaar geklemde kaken stond Hamlin hem woedend aan te kijken. 'Ik ben een wetenschapsman, Paul,' zei hij knarsetandend. 'In mijn wereld is geen plaats voor sentimentaliteit.'
'Durf je het zó te noemen? Sentimentaliteit?' Hij schudde ongelovig zijn hoofd. 'Mijn God, George, hoeveel kinderen heb je in de laatste tien jaar vermoord?'
Hamlin stond op, niet langer in staat zich te beheersen, met ogen die brandden van openlijke haat voor de man aan wie hij altijd verantwoording had moeten afleggen. 'Niet één,' schreeuwde hij. 'Verdomme, stommeling, jij bent degene die er niets van begrijpt. Je hebt er nooit iets van begrepen en waarschijnlijk zal het je nooit lukken ook. Dit hier zijn geen kinderen en de vrouwen die ze hebben voortgebracht zijn geen moeders. Ze zijn precies wat ik ze in mijn rapporten noem: laboratoriumdieren. Goed, ze zien er menselijk uit en ze gedragen zich menselijk, maar genetisch gezien wéét ik niet wat ze zijn. Dat zullen de rechtbanken en de wetgevers moeten bepalen op het moment dat ze gaan functioneren. Maar zolang ze nog dood gaan zijn ze niets anders dan mislukte experimenten. Maar ze blijven niet doodgaan. Verdomme, dat gebeurt niet! Ik sta op het punt om te slagen, Randolph. Ik laat me niet meer tegenhouden.' Plotseling verdween zijn woede en in zijn ogen verscheen de blik van een opgejaagd dier. 'Probeer niet me tegen te houden, Paul. Als je dat doet zal ik persoonlijk het instituut te gronde richten. Als je me blijft steunen kun je delen in de eer. Als je me in de steek laat ga je tegelijk met het project ten onder.'
Eindelijk lagen de kaarten op tafel. Terwijl hij Hamlin aankeek besefte Randolph dat hij al jarenlang wist dat dit moment eens zou komen. En hij had zelfs diep in zijn hart geweten wat er uit zou komen. Hamlin had gelijk. Het project was veel te kostbaar en te dicht bij succes om nu ineens stopgezet te worden, tenzij Hamlin het zelf wilde. En buiten de mogelijkheid van ontmaskering, waarna het project natuurlijk meteen zou worden stopgezet, zou niets Hamlin ervan weerhouden door te gaan.
Vanaf dit moment was het Hamlin die de touwtjes stevig in handen hield en terwijl Randolph probeerde zich op de nieuwe situatie in te stellen schoot hem ineens te binnen welke naam Hamlin jaren geleden voor de experimenten had voorgesteld.
Het God Project.
Nu de experimenten ten einde liepen besefte Randolph dat het Hamlin zelf was die voor God speelde.
Randy Corliss keek in het instructieboekje met een uitdrukking op zijn gezicht die het midden hield tussen concentratie en afkeer. 'Het klopt niet,' zei hij terwijl zijn blik van het plaatje naar de Lego-constructie dwaalde waaraan hij en Eric Carter vanaf de lunch gewerkt hadden. De blokjes -blauw, rood en geel - lagen over de hele vloer van Randy's kamer verspreid. 'Hoe kunnen ze nou van ons verwachten dat we weten wat er onder het hoofddek komt?'
Eric, die heen en weer zwaaide omdat hij zich op de bal van zijn voeten in evenwicht probeerde te houden, staarde naar het model. 'Wat geeft het? We hoeven hem niet precies hetzelfde te maken als op het plaatje. We maken hem zoals we willen.'
'Maar het moet kloppen,' hield Randy vol. Hij wees naar een vuurmond van blauw plastic. 'Die moet verder naar achteren en daarvoor komt dan iets anders. Alleen snap ik niet wat dat is.'
'Laat me eens kijken.' Eric pakte het boekje, keek er even in en trok een gezicht. 'Ik snap niet eens bij welk punt we zijn.'
'Veertien. Na de brug en het vliegdek.' Terwijl Eric de tekening bestudeerde slenterde Randy naar het open raam en keek naar het grasveld dat beneden hem lag. Het was warm en er hing een vochtigheid in de lucht die het ademen moeilijk maakte. Onwillekeurig legde hij zijn hand op een tralie. 'Heb je nooit willen weglopen?' vroeg hij plotseling.
'Jawel, vorig jaar,' antwoordde Eric.
'Ik bedoel van hier. Heb je wel eens van hier willen weglopen?'
'Waarom zou ik?'
'Ik weet het niet. Misschien alleen om te kijken of het lukt.'
'Nee.' Eric richtte zijn aandacht weer op de tekening en vergeleek hem nauwkeurig met het model op de vloer. 'Ik heb het!' riep hij uit. 'Kijk!'
Randy wierp nog een snelle blik uit het raam en ging toen terug naar het model. Eric was bezig de bovenkant te verwijderen. Toen dat gebeurd was begon hij de blokjes van boeg tot achtersteven te tellen, waarna hij Randy grijnzend aankeek. 'Zie je? We hebben te weinig blokjes gebruikt voor het dek. Daarom is er geen ruimte voor de reddingsboot.'
En toen, terwijl Randy het model aan het bekijken was, maakte Eric een geluid alsof hij naar adem snakte. Randy keek op en fronste zijn voorhoofd.
Er was iets met Eric aan de hand. Hij had zijn ogen zo wijd opengesperd
dat ze uitpuilden. Zijn mond hing open en er kwam een eng, rochelend geluid uit zijn keel.
'Wat is er?'
Maar Eric gaf geen antwoord. Hij sloeg wild met zijn armen om zich heen en zijn gezicht leek langzaam alle kleur te verliezen. Terwijl Randy nog steeds stond toe te kijken nam zijn huid een blauwachtige tint aan en even later lag hij op zijn zij op de vloer. Hij maakte nog een paar krampachtig schokkende bewegingen met zijn benen en bleef daarna roerloos liggen.
'Eric?' Randy's stem veranderde ineens in een schreeuw van angst. 'Eric!'
Terwijl hij zijn vriendje op de vloer achterliet rende Randy de kamer uit, zijn doodsangst uitend in een schreeuw die door het hele gebouw weerkaatste.
Louise Bowen zat somber gestemd in haar kleine kantoortje en probeerde te bedenken wat ze nu moest doen. Ze wist dat ze niet bij dokter Hamlins deur had moeten blijven rondhangen en dat ze niet naar zijn gesprek met Paul Randolph had mogen luisteren. Ze had ook niet het hele gesprek kunnen volgen, maar toen dokter Hamlin zijn stem verhief en iets over de kinderen schreeuwde had ze per ongeluk gehoord wat hij zei.
En nu, na drie jaar op de academie, wist ze dan dat al haar vermoedens klopten. In Hamlins ogen waren de kinderen domweg niet menselijk. En Louise vermoedde dat hij op een bepaalde manier ook gelijk had. Deze kinderen waren anders dan andere kinderen. Maar ze hadden nog steeds een naam en een persoonlijkheid en ze dachten, voelden en reageerden op precies dezelfde manier als alle andere kinderen die ze ooit gekend had.
Diep in haar hart voelde ze voor alle kinderen hetzelfde; ze hield van hen en wilde voor ze zorgen. Iedere keer als er op de academie een kind stierf had ze het gevoel alsof ze een kind van haarzelf verloren had.
Ze kwam tot de conclusie, zij het niet helemaal van harte, dat de tijd gekomen was om de academie te verlaten.
Toen haar besluit vaststond haalde ze een blocnote uit haar bureau en begon een ontslagbrief op te stellen. Ze had hem snel af en stond op het punt om hem in het net te schrijven toen Randy Corliss' schreeuw door het huis weerkaatste. In een reflex liet ze haar pen vallen, rende haar kantoor uit, de foyer in en op dat moment kwam Randy Corliss, met een lijkbleek gezicht en zijn ogen wijd opengesperd van angst, de trap afhollen. Hij keek verwilderd om zich heen en toen hij Louise opmerkte stortte hij zich in haar armen.
Louise viel op haar knieën en drukte de jongen tegen zich aan. 'Wat is er, Randy?' vroeg ze. 'Wat is er gebeurd?'
'Het is... Eric. Hij is... ik denk dat hij dood is!' Randy's woorden gingen ten onder in een krampachtige snik en zijn hele lichaam schokte. En ook al aanvaardde Louise met een gedeelte van haar geest zijn woorden en was ze met haar gedachten bij de regelingen die voor de zoveelste keer op de academie getroffen moesten worden, toch klonk er diep binnenin haar een stem.
Hij is menselijk, zei die. Dit jongetje is menselijk.
Langzaam maakte ze zichzelf van Randy los en begon hem bij zijn hand naar boven te leiden.
'Waar is hij?'
'In... in mijn kamer. Hij ligt op de vloer en hij ziet helemaal blauw en...' Randy hield op omdat hij opnieuw door snikken overmand werd. Louise zei niets meer tot ze in Randy's kamer waren en ze Eric Carters lichaam op enig levensteken had onderzocht. Zoals ze had verwacht, waren die er niet. Ze trok de sprei van Randy's bed, bedekte Erics lichaam en nam Randy met zich mee de kamer uit.
Terwijl ze het doodsbange jongetje bij zich hield liep ze naar het bureau bovenaan de trap, pakte de telefoon op om een kort gesprek te voeren en wilde daarna naar beneden gaan.
Randy bleef aarzelend boven aan de trap staan. 'Moeten we niet iets doen?'
'We kunnen niets doen, schat,' zei Louise zacht. Ze nam Randy weer bij de hand en liep met hem naar beneden, naar haar kantoortje. Ze deed de deur dicht, nam Randy mee naar de bank en trok hem op haar schoot. Ondanks het feit dat hij zichzelf daar te groot voor vond, stribbelde Randy niet tegen. Hij sloeg zijn armen om haar hals en legde zijn hoofd tegen haar borst. Zo bleven ze een hele tijd zwijgend zitten en toen Randy ten slotte de stilte verbrak trilde zijn stem.
'Wat is er met Eric gebeurd?'
Louise vroeg zich af wat ze tegen de jongen moest zeggen. Ze wist dat ze een smoes moest verzinnen. Eric was al een hele tijd ziek, moest ze zeggen en zijn overlijden kwam niet onverwacht; wat hem was overkomen zou zeker niet met Randy gebeuren.
Maar ze wist dat ze daar niet toe in staat was.
Ze had het al zoveel vaker gedaan, had al talloze keren met bange kleine jongens zitten praten die een vriendje verloren hadden, had al zoveel leugens aan zoveel kinderen verteld.
Tegen Randy wilde ze niet liegen.
'We weten niet wat er met Eric gebeurd is,' zei ze uiteindelijk.
Randy zweeg even omdat hij moest verwerken wat ze tegen hem gezegd had. Toen vroeg hij: 'Gebeurt het ook met mij? Ga ik ook dood?'
Het gebeurt met jullie allemaal, dacht Louise. Maar hoe kon ze dat tegen Randy zeggen? Ze kon het niet over haar hart verkrijgen. Ze voelde Randy verstrakken in haar armen en besefte dat haar zwijgen hem doodsbang moest maken, maar toch kon ze zich er niet toe zetten tegen hem te liegen. Niet tegen hem, niet tegen de anderen, nooit meer. Maar had ze het recht om Randy de stuipen op het lijf te jagen? Ze probeerde iets te verzinnen dat zijn angst zou verlichten. 'Ik... ik denk niet dat Eric erg veel pijn heeft gehad. Ik denk dat het erg snel voorbij was. Volgens mij heeft hij net zo'n gevoel gehad alsof hij flauwviel. Ben jij wel eens flauwgevallen?'
'Nee.'
'Ik wel. Eén keer maar, maar ik herinner het me nog heel goed. Het ene moment voelde ik me prima en het volgende begon ik te zweten en werd het me zwart voor de ogen. En toen werd ik wakker en was alles voorbij. Het deed geen pijn. Het was alleen een... gek gevoel.'
'Maar u werd wakker,' zei Randy. 'Eric niet.'
'Nee,' fluisterde Louise. 'Eric niet.'
En het doet wél pijn, voegde Randy er in zichzelf aan toe. Juffrouw Bowen was er niet bij geweest en wist niet hoe het gegaan was. Maar hij had Erics ogen gezien, en de uitdrukking op zijn gezicht. Hij had de afschuwelijke geluiden gehoord die Eric gemaakt had en hij had hem blauw zien worden. Hij had Eric hulpeloos met zijn armen zien wapperen en hem zien stuiptrekken op de vloer.
Diep in zijn hart was Randy ervan overtuigd dat sterven erg veel pijn deed.
Hij wilde niet sterven en hij wilde geen pijn hebben. Maar hij wist niet hoe hij het moest voorkomen. Het enige dat hij nu wist was wat er gebeurde met de jongens die verdwenen. Ze stierven. En ze stierven omdat ze op de academie zaten.
Hier. Het gebeurde hier.
Als hij maar weg kon komen...
Maar waar moest hij heen? Hij kon niet naar zijn vader. Zijn vader had hem hierheen gestuurd dus zijn vader moest... De gedachte was zo afschuwelijk dat hij zichzelf dwong er niet verder aan te denken.
Zijn moeder.
Op de een of andere manier moest hij hier zien weg te komen en op zoek gaan naar zijn moeder.
Hij kroop nog dichter tegen Louise Bowen aan, maar in gedachten was hij heel ergens anders. In gedachten was hij bij zijn moeder.
Als hij bij zijn moeder was, zou hij niet sterven...
Carl Bronski, die aan zijn bureau op het politiebureau van Eastbury zat, maakte zijn das los, deed het bovenste knoopje van zijn overhemd open en vervloekte de verouderde regel die verbood om vóór eenentwintig juni een zomeruniform te dragen. Maar toen hij zijn nek uit het te strakke boord bevrijd had besefte hij dat het niet aan de hitte van die dag of aan het gewicht van zijn uniform lag dat hij zich niet op het dossier kon concentreren dat opengeslagen en ongelezen voor hem op het bureau lag.
Het lag aan het gesprek dat hij de vorige avond met Jim en Lucy Corliss en Sally Montgomery had gehad. Daar had hij de hele ochtend al aan moeten denken en nu, halverwege de middag, had het hem nog niet losgelaten. Het eiste zijn aandacht op terwijl hij zich met andere zaken hoorde bezig te houden. Uiteindelijk stond hij op, haalde het Corlissdossier uit de kast en ging naar het kantoor van de commissaris.
Orville Cantrell, wiens blozende gezicht en korte grijze haar niet helemaal bij zijn warme persoonlijkheid leken te passen, gebaarde Bronski dat hij moest gaan zitten en maakte een eind aan zijn telefoongesprek. Toen hij de hoorn op de haak gooide wierp hij een wanhopige blik naar het plafond. 'Heb je zin om Harrisons pauw te arresteren? Dat oude mens van Wharton zweert dat ze een baby in zijn schuur hoort huilen.' Toen Bronski geen antwoord gaf stak hij zijn hand uit naar het dossier dat de brigadier hem blijkbaar wilde laten zien. Hij wierp er een blik op, liet het op zijn bureau vallen en haalde zijn schouders op. 'Weggelopen. Ik heb het al gelezen.'
'Alleen ben ik er niet van overtuigd dat hij weggelopen is.'
'Kom nou, Carl. Zeiopen ieder jaar jonger weg. En deze heeft het al eerder geprobeerd.'
'Toch geloof ik het niet.'
'Ik heb wel even tijd - vertel op.'
Zo nauwkeurig als hij kon begon Bronski uit te leggen wat Lucy Corliss en Sally Montgomery ontdekt hadden. Hij liet niets weg, zelfs Sally's verdenkingen tegen dokter Wiseman niet. Maar terwijl hij met zijn verhaal bezig was kreeg hij het vermoeden dat Cantrell maar half luisterde en toen hij klaar was werd dat vermoeden bevestigd.
'Ben je nog iets opgeschoten met die inbraak bij de A & P?'
'Ik dacht dat we het over Randy Corliss hadden.'
'Carl, jij had het over Randy Corliss maar ik was bezig met de A & P. Charlie Hyer begint lastig te worden. Hij vindt dat we de zaak al lang opgelost hadden moeten hebben.'
'En Lucy Corliss vindt dat we haar zoon al gevonden hadden moeten hebben,' zei Carl Bronski koppig. 'Vertel me eens, Orv, wat is belangrijker - een paar duizend dollar of een negenjarig jongetje?'
Cantrell leunde achterover en vouwde zijn handen achter zijn hoofd. 'Carl, laat me je eens iets vertellen. Toer. ik van jouw leeftijd was, en ik moet toegeven dat dat al aardig wat jaartjes geleden is, dacht ik dat ik al mijn tijd kon besteden aan het oplossen van zaken die ik belangrijk vond. Maar weet je wat het is? Ik ontdekte dat voor de betrokkenen hun eigen zaak altijd belangrijk is. Ik weet dat dit lullig klinkt, maar voor Charlie Hyer is die paar duizend minstens zo belangrijk als Lucy Corliss' zoontje.'
'ik ben bang dat ik het niet met je eens kan zijn.'
'Daarvoor ben jij ook brigadier en ik commissaris.' Cantrell keek op de klok. 'Je hebt nog een half uur dienst en ik wil dat je je in die tijd met het dossier van de A & P bezighoudt Voor zover wij weten is Randy Corliss weggelopen...'
'Heb je dan helemaal niet naar me geluisterd?'
'Ik weet best wat je gezegd hebt en ik heb het idee dat je je hebt laten inpakken door een stelletje hysterische vrouwen die de werkelijkheid niet onder ogen durven zien. Wat hebben ze nou helemaal? Een zootje rotzooi uit een computer dat misschien zelfs de mensen die het er hebben ingestopt niets zegt. Weet je wat ik gelezen heb? Ik heb gelezen dat ruim negentig procent van alles wat de computer ingaat nooit meer bekeken wordt Het wordt erin gestopt en vergeten. Jezus, voor zover ik kan bekijken weet niemand meer wat er in die verdomde computers zit! Daarom wil ik niet dat je je tijd verknoeid met de betekenis van die cijfers waar jullie het over gehad hebben.' Toen Bronski zijn mond opendeed om te protesteren hief Cantrell een waarschuwende hand op. 'Carl, ik vind het erg dat Randy Corliss is weggelopen en ik vind het erg dat de baby van die andere vrouw is overleden. Jezus, ik vind een hoop dingen erg. Maar als je erover begint dat
Arthur Wiseman misschien met zijn patiënten knoeit begint er een lichtje bij me te branden. Snap je waar ik heen wil?'
Carl Bronski stond op. 'Ik snap het. Geen Randy Corliss meer onder diensttijd.'
'Precies.'
Bronski liep naar de deur. Hij was bezig hem open te doen toen Cantrell opnieuw het woord nam, deze keer met de zachte stem die zijn mannen zijn 'vrijetijdsstem' noemden.
'Natuurlijk ben ik niet verantwoordelijk voor wat je buiten je diensturen doet En het is misschien handig om niet te vergeten dat de lichten hier altijd branden en de telex altijd werkt, zelfs als jij hier niet bent. En natuurlijk interesseert het niemand een moer welke faciliteiten je op welk uur van de dag voor welke zaak dan ook gebruikt.'
Bronski draaide zich om. 'Zei je iets?'
De vrijetijdsstem verdween net zo snel als hij gekomen was. 'Ik zei helemaal niets, brigadier. En nu aan het werk.'
Bronski trok Cantrells deur achter zich dicht en ging op weg naar zijn eigen bureau. Toen hij langs de telex kwam begon die ineens te ratelen en Bronski bleef even staan om de strook papier die de machine uitspuwde te bekijken.
Er stond het gebruikelijke aantal nieuwsberichten op, vermengd met de oppervlakkige gesprekjes tussen telexisten die in de loop der jaren een even oppervlakkige vriendschap hadden opgebouwd. Er was een berichtje dat zijn aandacht trok. Uit Atlanta, Georgia, kwam het verzoek om informatie over een jongen van wie werd aangenomen dat hij was weggelopen. Zijn naam luidde Adam Rogers en hij was negen jaar. Het bericht werd naar Eastbury gezonden omdat de vader van de jongen daar gewoond had en de moeder dacht dat het kind misschien naar hem op zoek was. De naam van de vader en zijn laatst bekende adres sloten het bericht af.
Carl Bronski trok zijn wenkbrauwen op en begon het bericht te herlezen. Wat hem het meest verbaasde was dat de achternaam van de vader geen Rogers was. Het was Phillip J. Kramer.
Bronski begon zich ineens onplezierig te voelen. 'Is iemand hiermee bezig?' vroeg hij aan de dienstdoende agent.
De agent keek niet eens op. 'Het is net binnengekomen, dus dat lijkt me niet waarschijnlijk.'
'Dan neem ik het mee.' Hij scheurde de strook papier af en nam hem mee naar zijn bureau. Na het bericht nog eens doorgelezen te hebben pakte hij het telefoonboek van Eastbury en sloeg het bij de K open.
Er stond geen Phillip Kramer in.
Daarna zocht hij in het adresboek van de stad het adres op. De huidige bewoners waren de heer en mevrouw Roland P. Strassman.
Bronski nam de telefoon op, draaide hun nummer en even later was hij in gesprek met mevrouw Strassman, die naar de voornaam Mary bleek te luisteren.
Zij en haar echtgenoot hadden het huis acht jaar geleden van Phillip Kramer gekocht.
Nee, meneer Kramer was niet getrouwd geweest. Ja, ze wist het zeker. Op alle papieren die zij en Rolly hadden moeten ondertekenen had gestaan dat meneer Kramer ongehuwd was.
Bronski bedankte haar voor de informatie en leunde achterover om na te denken.
Hij moest voortdurend aan de telex denken.
Eerst had de commissaris zijn aandacht erop gevestigd en als Bronski Cantrell zo goed kende als hij dacht, had hij dat niet voor niets gedaan. En toen was dit bericht gekomen dat, hoewel het totaal irrelevant leek, hem toch aan het denken had gezet.
Een negenjarig jongetje. De achternaam van de vader was anders dan die van de zoon.
Een ongewenst kind?
Een kind dat misschien in Eastbury geboren was?
Bronski wierp eerst een blik op de klok en toen op de gesloten deur van Orville Cantrells kantoor. Hij nam een besluit, deed zijn boordje dicht en trok zijn jas aan. Toen hij naar de buitendeur liep keek de dienstdoende agent hem grijnzend aan. 'Een warm zaakje of een koel biertje?'
Bronski grijnsde terug, hoewel hij zich weinig vrolijk voelde. 'Van allebei een beetje. Maar als de baas ernaar vraagt, zeg hem dan dat ik met de A & P-zaak bezig ben.'
'Komt in orde.'
Toen hij naar Lucy Corliss' huis reed ging hij voor de zekerheid via Brockton Street, langs Charlie Hyers A & P. En op het moment dat hij erlangs kwam merkte hij tot zijn genoegen dat het vier uur was.
Zijn dienst zat erop.
Jason Montgomery zat onrustig op zijn stoel heen en weer te schuiven en begon de rozijnen in zijn müsli te tellen. Normaal was dat niet meer dan een spelletje. Eerst moest hij raden hoeveel het er waren, waarna hij ze begon te tellen. Maar vanochtend was er iets anders aan de hand. Hij probeerde zich op zijn müsli te concentreren in een vergeefse poging om het geluid van zijn ouders stemmen niet te horen.
Jason kreeg het gevoel dat de ruzies steeds erger werden. Vorige week, toen hij voor het eerst doorkreeg dat zijn ouders kwaad op elkaar waren, hadden ze in ieder geval gewacht met ruzie maken totdat hij naar bed was.
Vanmorgen schenen ze niet eens te merken dat hij erbij was. Het leek wel of hij onzichtbaar was. Hij wierp een blik op zijn ouders die aan weerskanten van de eettafel zaten. Ze schenen hem geen van beiden op te merken. Ze zaten elkaar aan te staren; zijn moeders gezicht stond strak en dat van zijn vader was rood aangelopen van woede.
'Het enige dat ik wil is dat je vanmiddag naar Wiseman toegaat,' hoorde hij zijn vader zeggen. 'Is dat nou zo vreselijk? Verdomme, hij is al jaren je arts. Wat kan het voor kwaad om naar hem toe te gaan?'
'Ik ben al een keer bij hem geweest,' antwoordde Sally. 'En ik vertrouw hem niet meer.'
'Maar je hebt wel vertrouwen in een vrouw die je nauwelijks kent en die zelf ook niet bepaald gezond is?'
Sally kneep haar ogen tot spleetjes en keek hem van de andere kant van de tafel vernietigend aan. 'En wat bedoel je daar nu weer mee?'
Steve zuchtte. Het was nog maar half acht en toch voelde hij zich al uitgeput. 'Ik bedoel alleen maar dat Lucy Corliss misschien ook wel wat hulp kan gebruiken.'
'Hoe weet je dat?' viel Sally uit terwijl haar stem gevaarlijk schril begon te klinken. 'Je hebt zelfs nog nooit met Lucy gepraat! Hoe weet jij hoe ze er geestelijk aan toe is? Soms praat je als een verdomde idioot!'
Jason legde zijn lepel neer, gleed van zijn stoel en glipte de kamer uit. Maar toen hij naar boven liep om zijn schoolboeken te halen kon hij nog steeds de stemmen van zijn ouders horen, ruziënd over dingen die hij niet begreep.
Was er iets mis met Randy's moeder?
En waarom wilde zijn vader dat zijn moeder met dokter Wiseman ging praten? Was er met haar dan ook iets mis?
Hij raapte zijn boeken bij elkaar, stopte ze in zijn groene schooltas en ging weer naar beneden. Hij keek door de woonkamer de eetkamer in en hoewel hij zijn vader niet kon zien, zag hij de tranen over zijn moeders wangen lopen.
Zou hij naar binnen gaan om haar gedag te kussen? Maar als ze dan niet op zou houden met huilen begon hij misschien zelf ook wel.
Hij vond het afschuwelijk als hij moest huilen.
Stilletjes, zonder iets tegen zijn vader en moeder te zeggen glipte Jason de voordeur uit, de warmte van de lenteochtend in. De ruziënde stemmen van zijn ouders leken te vervagen toen hij naar school liep.
Ongeveer een half blok voor hem uit zag hij Joey Connors. Hoewel Joey en Jason nooit erg goede vriendjes van elkaar waren geweest besloot Jason toch om hem in te halen. Hij ging in een drafje achter hem aan en een paar seconden later liep hij vlak achter hem.
'Hoi,' zei hij terwijl hij naast hem ging lopen.
Joey keek hem aan, trok een vies gezicht en zei niets terug.
'Wat is er met je aan de hand?'
'Niets. Wat moet je van me?'
Jason haalde zijn schouders op. 'Niets.' Wat was er met Joey? Was hij ook al kwaad? De twee jongens liepen zwijgend een paar minuten door. Toen nam Joey het woord weer.
'Waarom ga je niet alleen lopen?'
'Waarom zou ik?' zei Jason. Hij had Joey niets gedaan. Bovendien, wat moest hij doen? Blijven staan terwijl Joey doorliep? Als iemand het zag zou hij voor gek staan.
'Mijn moeder wil niet dat ik met jou omga,' zei Joey terwijl hij Jason voor de eerste keer aankeek.
Jason bleef staan en Joey volgde zijn voorbeeld.
'Waarom niet? Wat heb ik gedaan?'
Joey staarde naar het trottoir. 'Mijn moeder zegt dat er iets met jouw moeder is en daarom mag ik niet met je omgaan.'
Jason voelde de woede in zich opwellen. 'Dat neem je terug.'
'Waarom? Je moeder doet al raar vanaf het moment dat je zusje doodging en bovendien zegt mijn moeder dat er iets met je zusje gebeurd is.'
'Waar slaat dat op?' Maar toch vroeg Jason zich even af of Joey's moeder wist wat hij die nacht met Julie gedaan had. 'Ze ging gewoon dood.'
'Nietes!' Op Joey's gezicht verscheen een gemene grijns. 'Ik durf te wedden dat er iets met haar gebeurd is. Ik durf te wedden dat jij en Randy Corliss iets met haar hebben gedaan en dat hij daarom is weggelopen.'
Ineens werden alle spanningen en de verwarring waaraan hij de laatste tijd ten prooi was gevallen Jason te veel. Hij balde zijn rechterhand tot een vuist en voor hij precies besefte wat hij deed haalde hij naar Joey uit.
Joey was zo verbaasd dat hij Jason met open mond stond aan te kijken toen de vuist hem in zijn maag raakte en hem naar adem deed snakken. Hij wierp zich op Jason die onder zijn gewicht op de grond tuimelde, met Joey
bovenop zich. Hij probeerde zich onder Joey vandaan te worstelen en negeerde de vuisten die op zijn zijden inbeukten maar toen Joey hem in zijn gezicht begon te slaan schreeuwde hij het uit. Hij hees zichzelf omhoog en slaagde erin Joey onder zich te krijgen. Bovenop Joey gezeten bezorgde hij hem de klappen terug die hij daarnet had moeten incasseren, terwijl Joey over de grond kronkelde en Jason met zijn armen en benen probeerde te raken waar hij kon.
Ineens hoorde Jason iets en toen hij opkeek zag hij dat er twee kinderen op hen af kwamen rennen. Joey maakte van de afleiding gebruik en worstelde zich vrij, maar zijn mond bloedde en zijn rechteroog begon al op te zwellen. Hij huilde, voor een deel van pijn en voor een deel uit woede en toen hij zag dat Jason op de grond bleef liggen begon hij hem te trappen. Jason pakte Joey's enkel beet en bracht hem uit zijn evenwicht.
Opnieuw veranderden ze in een wirwar van om zich heen slaande en schoppende armen en benen maar Joey, die besefte dat hij, hoewel hij ouder was, zeker niet als beste uit de strijd te voorschijn zou komen, zette plotseling zijn tanden in Jasons arm.
Jason gilde het uit toen hij de onverwachtse pijn in zijn arm voelde, wrong zich los en stond op. 'Vuile lafaard!' schreeuwde hij. 'Je hebt me gebeten!' Toen sprong hij bovenop Joey en hield dreigend zijn vuist onder de neus van de grotere jongen. 'Genade,' zei hij. 'Vraag om genade of ik timmer je op je neus.'
Joey staarde met grote ogen naar de vuist Zijn armen waren door Jasons benen tegen zijn zij geklemd en hij besefte dat Jasons vuist hem vol in zijn gezicht zou treffen als hij zich probeerde te bewegen.
'Genade,' zei hij. Jason aarzelde even maar kwam toen toch van Joey af. Hij wachtte tot Joey was opgestaan en stapte toen op hem af.
Terwijl de tranen over zijn wangen stroomden durfde Joey nog net even te blijven staan. 'Dit ga ik thuis vertellen,' riep hij. 'Ik vertel het lekker aan mijn moeder en dan krijg jij vast op je kop.' Toen keerde hij zich om en begon naar huis terug te rennen.
Jason keek hem na en draaide zich toen naar de andere kinderen om, die hem weinig op hun gemak stonden aan te kijken. Jason kreeg het gevoel dat ook zij dingen over hem gehoord hadden.
'Wat ga je nu doen?' vroeg een van hen.
Jason keek de vragensteller boos aan. 'Nou, in ieder geval niet naar mijn mammie toerennen, zoals iemand anders,' zei hij. Hij keerde hen de rug toe en begon de straat uit te lopen. Er was niemand die hem achterna kwam.
Hij liep nog een blok verder en bleef toen staan om zich af te vragen of hij misschien toch niet beter naar huis had kunnen gaan. Zijn kleren waren gescheurd en zaten van onder tot boven onder de grasvlekken en er zat bloed op zijn gezicht.
Maar wat moest hij doen als zijn ouders nog steeds ruzie hadden? Of misschien werden ze dan ook nog vreselijk kwaad op hem.
Hij bleef een paar minuten besluiteloos staan en nam daarna een beslissing.
Hij ging niet naar huis, maar hij ging ook niet naar school.
Hij ging lekker spijbelen. In zijn eentje kon hij zich ook best vermaken.
In ieder geval kon er niemand kwaad op hem worden als hij alleen bleef...
'Jullie denken dat ik gek ben, is het niet?' De angst, die als een gekooid dier in haar opgesloten zat, klonk in Sally's stem door. Terwijl ze sprak voelde ze dat het beest in beweging kwam, dat het bijna in paniek raakte. 'Jullie zijn met zijn tweeën tot de conclusie gekomen dat ik gek ben.'
'Sally, dat is helemaal niet waar. We denken alleen maar dat er te veel problemen te zwaar op je gedrukt hebben en dat je iemand nodig hebt om mee te praten. En dat hoeft Wiseman niet te zijn. Hij zei zelf dat hij daar de bevoegdheden niet voor heeft, maar hij denkt dat hij iemand kan vinden die je kan helpen.'
'En waar moet die iemand me dan mee helpen? Om te ontdekken wat er met Julie gebeurd is? Of moet hij me leren om net te doen alsof er helemaal niets met haar is gebeurd?'
Voor Steve kon antwoorden werd er hard op de achterdeur geklopt. Steve gooide zijn servet neer en verdween in de keuken. Even later kwam hij terug met in zijn kielzog een woedende Kay Connors die haar zoon stevig bij de hand hield. Toen Sally Joey's gehavende en gezwollen gezicht en met bloedvlekken besmeurde kleren zag snakte ze naar adem.
'Joey, wat is er ge...'
'Je zoon, dat is er gebeurd,' viel Kay haar in de rede, met ogen die fonkelden van verontwaardiging. 'Kijk maar eens goed naar hem. Een blauw oog, een schram op zijn wang, blauwe plekken over zijn hele lichaam en een bloedende knie.'
Sally depte met haar servet haar ogen droog. Waar had Kay het over? Wat had Jason hiermee te maken? 'Maar Jason is thuis,' zei ze. 'Hij is nog niet naar school.' Ze keek om zich heen, ervan overtuigd dat Jason in de deuropening van de zitkamer zou staan.
Dat was niet zo.
Haar blik zocht onzeker die van Steve. 'Is hij er niet? Hij moet er zijn. Hij heeft niet gedag gezegd.'
'Hij zal wel boven zijn.' Steve liep de zitkamer door en ging in de hal onder aan de trap staan. 'Jason? Jason!'
Het bleef boven stil.
'Als hij er is staat hij zich in de badkamer schoon te maken,' zei Kay boos.
'Kay, ik begrijp niet waarover je het hebt,' protesteerde Sally.
'Ik heb het over Jason. Hij heeft ruzie gezocht met Joey en hem vervolgens dit aangedaan.'
Steve kwam met een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht in de eetkamer terug. 'Hij is er niet. Ik heb in zijn kamer gekeken en zijn boeken zijn weg. Hij is weggegaan zonder gedag te zeggen.'
Sally bleef zwijgend voor zich uit zitten staren en probeerde te verwerken wat haar man haar zojuist verteld had. Eigenlijk was het niet zo onlogisch. Waarom zou Jason vanochtend afscheid hebben genomen? Ze hadden geen van beiden aandacht aan hem besteed. Ze hadden het te druk gehad met hun eigen strijd.
En wat zou hij daarvan gedacht hebben? Ze probeerde zich voor te stellen hoe hij aan de tafel naar hen zat te luisteren. Had ze hem wel gezien?
Niet bewust
Ze herinnerde zich vaag dat hij van tafel was opgestaan, maar dat was alles. Wat moest hij gevoeld hebben toen hij haar zag huilen en zijn vaders boze gezicht zag? En toen hij de bittere woorden hoorde die over en weer over tafel vlogen? Natuurlijk had hij niet gedag gezegd. Hij wilde waarschijnlijk niets liever dan zo snel mogelijk het huis uit, weg van de ruzie. Sally probeerde iets te zeggen maar er schoot een brok in haar keel. Toen de tranen weer begonnen te stromen drukte ze het vochtige servet tegen haar mond en rende de kamer uit. Steve keek haar na en keerde zich toen om om Kay Connors aan te kijken.
'Wat is er gebeurd, Kay?'
Kay's woede was door Sally's tranen wat afgezakt Ze trok Joey iets dichter tegen zich aan. 'Dat weet ik niet precies,' gaf ze toe. 'Joey ging de deur uit om naar school te gaan en ongeveer tien minuten later was hij terug. Hij zei dat Jason ruzie met hem gezocht had.'
'Maar je bent een stuk groter dan Jason,' zei Steve tegen Joey.
'Hij begon met slaan,' zei Joey stuurs.
'Maar waarom sloeg hij je?'
Joey keek schuldig een andere kant op. 'Ik weet het niet'
'Toe nou, Joey. Er moet een reden voor geweest zijn. Ik kan niet geloven dat Jason op je afkwam en je zomaar begon te slaan.'
'Dat deed hij wél. Ik liep naar school en Jason haalde me in en begon tegen me te schreeuwen. Toen ik me omdraaide kreeg ik een dreun.'
'Hebben ze al eens eerder gevochten?' vroeg Steve aan Kay.
'Dat lijkt me niet waarschijnlijk,' zei Kay. 'Ik... nou ja, ik heb Joey bij Jason weg proberen te houden. Eerst was daar dat jongetje van Corliss...'
'Randy?'
'Randy, ja. Hij zette voortdurend de boel op stelten. En de laatste week... tja, ik weet dat Sally... overstuur is en het leek me beter dat Joey uit de buurt bleef.'
'Ik begrijp het,' zei Steve zacht. Hij kon aan Kay's ogen zien hoe onplezierig ze zich voelde en hij vroeg zich af wat ze precies tegen Joey gezegd had en wat hij daarna tegen Jason gezegd had. Maar de lange aarzeling voor ze het woord 'overstuur' gebruikte zei hem al genoeg. 'Ik zal het er met Jason over hebben, Kay, en erachter zien te komen wat er gebeurd is. En als wat Joey zegt waar is kan ik je verzekeren dat Jason straf zal krijgen.'
'Hij heeft vast al straf genoeg gehad,' zei Joey. 'Ik wed dat hij twee blauwe ogen heeft en ik heb hem gebeten.'
Kay Connors staarde haar zoon ongelovig aan. 'Wát heb je gedaan?'
'Ik heb hem gebeten,' zei Joey. 'Hij lag bovenop me en sloeg me in mijn gezicht en toen heb ik zijn arm beetgepakt en hem gebeten. Hij bloedde.'
'O, God, Joey,' kreunde Kay. 'Waarom heb je me dat niet meteen verteld?' 'Je vroeg er niet naar.'
Kay, die zich ineens voor schut voelde staan, wist niet wat ze zeggen moest. Maar toen ze Steve Montgomery aankeek zag ze dat zijn mondhoeken trilden. 'Misschien heb ik een beetje te impulsief gereageerd,' zei ze.
'En misschien kwam het gevecht niet zo erg van een kant als we dachten.'
Kay knikte. 'En misschien komt er nog een dag waarop ik kleine jongetjes leer begrijpen.' Ze nam Joey bij de hand. 'En wat jou betreft, jongeman, de volgende keer als je gaat vechten hoef je niet meer huilend bij me aan te komen, tenzij de jongen twee keer zo oud en vier keer zo groot is als jij.
Nu gaan we je schoonmaken zodat je naar school kunt.'
'Hè, mam, moet dat?'
'Jazeker. Je komt wat te laat, maar dat is jouw probleem. Misschien denk je dan de volgende keer wel twee keer na voor je begint te vechten.'
Hun stemmen waren ineens niet meer te horen omdat Kay de deur achter zich had dichtgetrokken. Steve liet zich in een stoel vallen en schonk nog een kop koffie in. Maar in plaats van hem op te drinken liet hij hem op tafel staan en ging naar boven om naar Sally te kijken.
Ze lag op het bed naar het plafond te staren. Ze bewoog zich niet toen hij de kamer binnenkwam en ze zei geen woord. Hij liep naar het bed toe, ging voorzichtig op de rand zitten en pakte haar hand.
'Sally?'
Ze keek hem ineens met grote, smekende ogen aan en wat hij daarin las maakte hem bang. Hij zag angst, en verwarring, maar voornamelijk verdriet.
'Wat gebeurt er met ons?' vroeg ze fluisterend. 'O, God, Steve, ik ben zo bang. Alles lijkt op me af te komen en ik heb het gevoel alsof er iets verschrikkelijks gaat gebeuren.'
Steve sloeg zijn armen om haar heen en trok haar tegen zich aan. 'Het komt wel goed, schatje,' zei hij troostend. 'Je zult zien dat alles weer goed komt. We gaan samen naar dokter Wiseman en kijken wat hij te zeggen heeft Je bent domweg uitgeput Denk je niet? Er is niets aan de hand, alleen heb je jezelf suf gepiekerd. Dit mag je jezelf niet aandoen, Sally. Je moet het met rust laten.'
Sally was te bang en te uitgeput om hier verder tegenin te gaan maar toen ze erin toestemde om die middag Arthur Wiseman op te zoeken nam ze zich heilig voor om een kalme en redelijke indruk op hem te maken.
Tenslotte, zei ze tegen zichzelf, ben ik niet onredelijk, en ik ben niet paranoïde. Ik ben niet gek.
En ze wilde Wiseman geen enkele reden geven óm daar anders over te denken.
Mark Malone zat koffie te drinken en in een medisch tijdschrift te bladeren toen de intercom op zijn bureau ineens tot leven kwam.
'Dokter Malone, met Suzy. Kunt u naar de eerstehulp komen?'
'Wat is er?'
'Er wordt zo meteen een patiënt binnengebracht en aangezien u zijn arts bent dacht ik dat u hem misschien wilde behandelen.'
'Wie is het?'
'Tony Phelps.'
Tony Phelps was twee jaar oud en een van Malone's lievelingspatiëntjes, aangezien hij nog nooit iets anders voor het jongetje had hoeven doen dan in te stemmen met de uitspraak van zijn moeder dat Tony beslist 'het volmaaktste kind ter wereld' was. En Malone moest toegeven dat die uitspraak heel dicht in de buurt van de waarheid kwam.
'Tony? Wat is er met hem gebeurd?'
'Ik weet het niet,' antwoordde Suzy. 'Mevrouw Phelps was niet erg samenhangend. U weet hoe ze is als het om Tony gaat - het enige dat ze nog kon uitbrengen was haar naam. Ze huilde en zei steeds "mijn kindje... mijn kindje..." Ik heb er een ambulance heengestuurd. Ze zullen over tien minuten wel terug zijn.'
'Ik kom er zo aan.' Malone legde het tijdschrift weg en zette het beeldscherm op zijn bureau aan. Daarna tikte hij snel de toegangscode in en de gegevens die Tony's medische dossier uit het geheugen van de computer zouden lichten. Op de gebruikelijke inentingen na viel Tony's dossier voornamelijk op door zijn kortheid. Zonder zich ervan bewust te zijn knikte Malone tegen de machine en hij stond op het punt hem uit te zetten toen hij een onopvallende aantekening op het beeldscherm zag waaruit bleek dat Tony Phelps ook een van de kinderen was die door CHILD gevolgd werden. Malone trok even zijn wenkbrauwen op.
Toen hoorde hij vaag het geloei van een sirene. Hij zette het beeldscherm uit en begaf zich naar de eerstehulppost.
Drie minuten later stormden twee ziekendragers de eerstehulppost binnen. Een van hen droeg een gillend kind terwijl de ander een trillende Aria Phelps ondersteunde. Haar gezicht was bleek en behuild maar ze leek kalmer dan ze geweest was toen ze een paar minuten geleden opbelde. Ze keek om zich heen, zag Malone en liep haastig naar hem toe.
'Dokter Malone, hij heeft lysol gedronken. Ik weet niet hoe het gebeurd is. Ik was heel even de keuken uit en toen ik terugkwam...'
Maar Mark Malone was al weg en liep achter de ziekendragers aan een behandelkamer in terwijl hij ondertussen de verpleegster instructies gaf. Aria Phelps, die ineens alleen achterbleef, liet zich op een doorgezakte, met plastic beklede bank vallen en stak met trillende handen een sigaret op.
In de behandelkamer deed een van de ziekendragers zijn uiterste best om Tony Phelps in bedwang te houden, die nu was opgehouden met gillen en ernstige pogingen ondernam om aan de sterke handen die hem vasthielden te ontsnappen. Malone begon met de vervelende taak om de Levinbuis in de neus van het kind te duwen en hem via de keel naar de maag te leiden. Even later begonnen ze met het leegpompen van de maag.
'Redt hij het?' vroeg de verpleegster.
'Ik weet het niet,' zei Malone grimmig. 'Dat hangt af van de hoeveelheid die hij heeft binnengekregen, de sterkte van het spul en hoelang geleden het gebeurd is.'
Tony begon over te geven en de verpleegster probeerde tevergeefs om het oranjeachtige braaksel in een kom op te vangen. Malone zei niets toen het meeste op zijn jas terechtkwam.
'Nou, in ieder geval heeft hij vanmorgen sinaasappelsap gedronken,' zei de verpleegster bij wijze van excuus.
'Nog meer water.'
Ze bleven water in hem pompen tot Tony niets anders meer opgaf. 'Goed,' zei Malone eindelijk. 'Maak hem maar schoon en blijf hem in de gaten houden, dan ga ik een praatje met zijn moeder maken.' Zonder op antwoord te wachten liep hij naar de wachtruimte waar Aria Phelps met haar vierde sigaret bezig was.
'Komt het in orde?'
'Hij leeft nog steeds,' zei Malone tegen haar. 'Vertel me precies wat er gebeurd is. Ik moet weten wat hij gedronken heeft en hoeveel het geweest is.'
'Het was lysol,' zei Aria tegen hem. 'Ik weet niet precies hoeveel het was, maar ik denk dat het vrij veel geweest is.'
'Wat bedoel je met vrij veel?'
'Een halve fles,' fluisterde de ongelukkige vrouw.
Malone's ogen werden groot van verbazing. 'Een halve fles?' Dat was ongelofelijk. De eerste slok moest voldoende zijn geweest om zelfs een tweejarige zich te laten verslikken en in geschreeuw te doen uitbarsten. 'Dat is onmogelijk.'
'Ik ben maar even uit de keuken geweest, dokter, en hij heeft zoiets nog nooit eerder geprobeerd - nog nooit! Maar toen ik terugkwam zat hij op de vloer met de fles in zijn handen en hij dronk ervan alsof het limonade was.'
Malone dacht koortsachtig na. Als hij een ramp wilde voorkomen moest hij snel handelen en geen fouten maken. 'Een ogenblikje,' zei hij. Hij ging naar de behandelkamer terug met de bedoeling de inhoud van Tony's maag te laten onderzoeken.
Maar toen hij daar aankwam leek de crisis voorbij te zijn. Tony Phelps zat vrolijk lachend op de behandeltafel terwijl de verpleegster grapjes tegen hem stond te maken. Malone bleef in de deuropening staan kijken.
'Suzy?' zei hij uiteindelijk.
De verpleegster draaide zich om en keek hem glimlachend aan. 'Hij is nog steeds het volmaaktste kind ter wereld.'
'Ik zie het,' zei Malone. 'Wil je iets voor me doen? Laat het lab de inhoud van zijn maag analyseren om te kijken of er nog iets anders inzit dan sinaasappelsap. Ik heb het gevoel dat de jongeheer Phelps ons allemaal bij de neus neemt'
Terwijl de verpleegster zich met de kom met braaksel de kamer uitrepte pakte Mark Malone het lachende kind op en tilde hem hoog in de lucht. 'Hoe zit dat, Tony? Houd je ons allemaal voor de gek?'
'Waar is mammie?' vroeg het jongetje.
'Hier vlakbij.' Malone droeg het jongetje naar de wachtruimte en gaf hem aan Aria, die hem angstig aankeek toen ze haar zoon van hem overnam.
'Is alles weer goed met hem?'
'Zo te zien wel. Maar toch heb ik liever dat je nog even blijft. Ik laat het lab bekijken wat het was dat hij heeft opgedronken.'
Twintig minuten later verscheen er een man van het laboratorium die, zonder dat zijn gezicht iets verried, Malone wenkte en een behandelkamer binnenging. Malone volgde hem.
'Ik weet niet wat er met dat kind aan de hand is,' zei de man met gedempte stem. 'Hij moet meer dan drie deciliter onverdunde lysol opgedronken hebben. Als je het mij vraagt, hoort hij dood te zijn.'
De crisis was dus nog niet voorbij.
Voor Mark Malone beloofde het een lange en moeilijke dag te worden.
Voor de eerste keer in vijf jaar wilde Sally Montgomery dat ze een sigaret had. Haar handen vormden het grootste probleem, dat wist ze. Misschien zou ze zich niet zo zenuwachtig voelen als ze er iets mee kon doen.
Ze hield zichzelf voor de gek en ze was zich daarvan bewust.
Het was dokter Wiseman die haar zenuwachtig maakte, met zijn kalme ogen en rustige gezicht, zijn begrijpende glimlach en gedempte stem.
Ze zat al een half uur naar hem te luisteren terwijl Steve buiten op haar wachtte.
Het enige dat hij wilde, herhaalde hij steeds opnieuw, was dat ze met iemand zou gaan praten - een vreemde, iemand die haar nog nooit eerder had ontmoet en niets van haar afwist. Een vreemde die objectief naar haar zou luisteren en haar zou helpen alles op een rijtje te zetten. Misschien, opperde Wiseman, zou die vreemde het zelfs met haar eens zijn dat er iets gaande was en bleek zijn bezorgdheid voor haar ongegrond te zijn.
Of misschien is die vriend van jou de zoveelste die me zal vertellen dat ik moet ophouden met piekeren, dacht Sally, en de werkelijkheid moet aanvaarden, en door moet gaan met mijn eigen leven. Is dat niet wat jullie allemaal beweren? Dat ik mijn kop in het zand moet steken? Ze voelde de verontwaardiging als een vloedgolf in zich opkomen, een bedreiging voor de bedrieglijke kalmte waartoe ze zichzelf gedwongen had.
'Wil je iets drinken?' hoorde ze Wiseman vragen.
'Nee... nee, echt niet,' zei Sally een beetje te snel. Ze glimlachte geforceerd. 'Ik ben bang dat ik even een zwak moment had, ik had ineens zin in een sigaret.' Op het moment dat ze het zei had ze er al spijt van en ze beet op haar onderlip. 'Dat gebeurt af en toe, maar ik heb me er altijd tegen verzet.'
'Net zoals je je nu tegen mij verzet,' zei Wiseman. Hij leunde achterover in zijn stoel en keek haar vriendelijk glimlachend aan.
Precies, dacht Sally. Hardop zei ze: 'Ik was me er niet van bewust dat ik dat deed. Dat is toch ook niet nodig?'
'Ik dacht het niet.' Hij leunde voorover, vouwde zijn handen en legde ze op zijn bureau. 'We kennen elkaar al heel lang, Sally. Als je mij en Steve niet kunt vertrouwen, wie dan nog wel? Je schijnt op het idee te zijn gekomen dat we ons om de een of andere reden tegen je gekeerd hebben.'
Sally fronste zogenaamd verbaasd haar wenkbrauwen. 'Denkt u dat? Het
spijt me als ik u die indruk gegeven heb. Ik heb naar ieder woord dat u tegen me gezegd heeft geluisterd.'
'En ze daarna verworpen,' antwoordde Wiseman. 'Sally, ik ben je arts. Ik ken je al tien jaar maar ik zit hier nu tegen een vreemde te praten. Wil je dan niet dat ik je help?'
Sally voelde haar waakzaamheid even verslappen. Zou hij haar echt willen helpen? 'Natuurlijk wil ik dat u me helpt. Maar ik wil dat u me met mijn probleem helpt en niet met wat u denkt dat mijn probleem is. Ik ben niet gek, dokter Wiseman...'
'Dat heeft ook niemand beweerd.'
Sally's vastberadenheid leek als sneeuw voor de zon te verdwijnen en alle gevoelens die ze geprobeerd had te verbergen schoten naar de oppervlakte. 'Iedereen heeft dat beweerd!' De woorden leken uit haar mond te stromen en hoe ze haar best ook deed, ze kon ze niet meer stuiten. 'Ik hoor het van iedereen - van u, van Steve, van mijn moeder, zelfs de buren beginnen me vreemd aan te kijken. "O, hemel, daar heb je die arme Sally - weet je, vanaf het moment dat haar baby overleed is ze een beetje in de war." Het duurt niet lang meer of ze steken de straat over om me te vermijden. Maar ik ben niet gek, dokter Wiseman. Ik ben niet gek en Lucy Corliss is het ook niet. Herinnert u zich haar nog, dokter Wiseman? Waarschijnlijk niet, maar u heeft met haar hetzelfde gedaan als met mij, en met Jan Ransom, en God mag weten met hoeveel vrouwen verder nog. We wilden geen kinderen en u heeft ons een spiraaltje gegeven. Maar we kregen toch kinderen - hoewel niet voor lang. Het mijne stierf, en dat van Jan ook, en Lucy's kind is verdwenen. Is dat uw manier van geboortebeperking?'
Ze barstte van woede en frustratie in huilen uit. Ze merkte vaag dat Wiseman opstond, achter zijn bureau vandaan kwam en zacht een hand op haar schouder legde.
'Sally,' hoorde ze hem zeggen. 'Dat heb ik je al eerder proberen uit te leggen. Het spiraaltje werkt niet altijd. Soms wordt het door je lichaam afgestoten. En daar kan ik niets aan doen.'
Sally schudde zijn hand van zich af en stond op om hem aan te kunnen kijken. 'Echt niet? Dat vraag ik me wel eens af, dokter Wiseman. Ik vraag me af of u misschien iets had kunnen doen, of dat er iets is dat u hééft gedaan. En daar kom ik echt wel achter! U kunt me niet tegenhouden, dokter Wiseman. U niet, Steve niet, mijn moeder niet, niemand!' Haar laatste restje zelfbeheersing, een zelfbeheersing die ze de hele dag in stand had proberen te houden, verdween nu ook. Ze rende struikelend naar de deur en greep de deurknop beet. De deur klemde en een angstig ogenblik lang vroeg ze zich af of ze zat opgesloten. Maar toen schoot hij open en ze viel bijna de wachtkamer binnen. Steve sprong overeind en wilde haar vastpakken maar ze duwde hem opzij. Haar zelfbeheersing leek net zo snel terug te komen als hij haar verlaten had. Ze wierp haar man een boze blik toe. 'Laat me met rust,' zei ze koel. 'Laat me gewoon eens met rust.' En toen was ze verdwenen.
Het bleef even stil en daarna hoorde Steve Arthur Wisemans stem. 'Kom maar even binnen, Steve. Het lijkt me dat we moeten praten.'
Versuft liet Steve zich door dokter Wiseman naar binnen leiden. Hij nam plaats in de stoel waarin Sally zojuist nog had gezeten en de dokter deed de deur achter hen dicht. Hij begon pas weer te praten toen Steve een beetje van de uitbarsting van zijn vrouw leek te zijn bekomen.
'Heb je het gehoord?'
'Ik heb Sally gehoord, maar alleen op het laatst Mijn God, wat is hier gebeurd?'
'Ik weet het niet precies,' zei Wiseman peinzend. 'Ik heb tegen haar zitten praten en de eerste paar minuten dacht ik dat ze naar me luisterde. Maar daarna kreeg ik het merkwaardige gevoel dat ze zichzelf voor me afsloot, dat ze mij als het ware buitensloot. Het leek of ze alleen maar wilde luisteren naar wat ze wilde horen.' Hij zweeg even en vervolgde toen: 'En tegen het eind, toen ik haar vroeg of ze het goed vond dat wij haar hielpen - nou ja, je hebt het gehoord. Ze verloor haar zelfbeheersing.'
'O, God,' kreunde Steve. 'Wat moet ik doen?'
Wiseman roffelde met zijn vingers op zijn bureau. 'Ik weet het niet helemaal zeker, Steve, maar ik krijg de indruk dat Sally op het punt staat om volledig in te storten. Ik vind het niet plezierig om het te zeggen, maar het lijkt me het beste dat Sally eens goed tot rust komt. Het hoeft niet zo lang, maar ze moet er minstens twee weken uit. Weg uit Eastbury, weg van alles wat haar aan Julie kan herinneren.'
'Ik denk dat ik wel een poosje vrij kan nemen,' zei Steve peinzend.
'Dat bedoel ik niet' zei Wiseman zacht. 'Ik denk dat Sally in haar eentje naar een omgeving moet die is ingesteld op mensen met haar soort problemen.'
Aarzelend beantwoordde Steve de kalme blik van de dokter. 'U bedoelt een psychiatrische inrichting.'
'Dat lijkt me het beste.'
Steve schudde zijn hoofd. 'Daar stemt ze nooit mee in.'
Wisemans vingers hielden op met trommelen en hij pakte een pen op. 'Het is niet altijd nodig dat... dat de patiënt zijn toestemming geeft.'
Steve slikte diep in een poging om de brok die hij in zijn keel voelde weg te krijgen. 'Ik... ik denk niet dat ik dat kan.'
'Als het het beste is voor Sally, hebben we allebei maar heel weinig keus,' bracht Wiseman daar tegenin.
Steve haalde diep adem en ging op het puntje van zijn stoel zitten. Was er dan niets anders mogelijk? 'Moeten we dat nu beslissen?' vroeg hij ten slotte.
'Op dit moment? Nee. Maar het moet niet te lang worden uitgesteld. Ik weet niet hoe erg het met Sally wordt als ze geen hulp krijgt. En ik weet ook niet hoe erg je zoon eronder zal gaan lijden.'
Het was het noemen van Jason, plus de herinnering aan deze ochtend dat Steve zijn besluit deed nemen.
'Goed,' zei hij terwijl hij terneergeslagen zijn schouders liet hangen. 'Laten we haar gaan zoeken.'
Sally bleef even in de gang staan om op adem te komen. Ze had zichzelf weer volledig in de hand en wat er ook gebeurde, dat moest zo blijven.
Ze mocht nooit meer voor de ogen van Wiseman of Steve haar zelfbeheersing kwijtraken.
Maar met wie kon ze nu nog praten?
Haar wereld, die twee weken geleden nog onbegrensd had geleken, bestond ineens nog maar uit drie mensen: Lucy en Jim Corliss, en Carl Bronski.
Drie mensen die ze nauwelijks kende.
Maar drie mensen die in haar geloofden.
Ze begon snel de gang door te lopen met als enige doel om zo vlug mogelijk bij haar vrienden te zijn. Ze was bijna bij de uitgang toen ze plotseling haar naam hoorde.
'Mevrouw Montgomery?' zei de stem weer. Het was een bekende stem maar toch moest Sally de neiging onderdrukken om te gaan rennen. Ze draaide zich om om te kijken wie haar aansprak.
Het was dokter Malone en hij had ongerust zijn wenkbrauwen opgetrokken. Hij keek haar onderzoekend aan. 'Is er iets met u aan de hand?' vroeg hij bezorgd.
Sally keek in een raam en ving een vaag spiegelbeeld van zichzelf op. Haar haar zat in de war en ze zag er afgetobd uit. Ze dwong zichzelf tot een glimlach. 'Ik voel me prima. Ik was net op weg naar huis.'
Maar Malone schudde zijn hoofd. 'U voelt zich allesbehalve prima, mevrouw Montgomery. U bent ergens door van streek geraakt Wilt u me niet vertellen wat dat was?'
'Ik...' Sally keek gejaagd om zich heen. 'Ik heb het echt erg druk...'
'Heeft het iets te maken met wat er maandag gebeurd is?' hield Malone aan.
Maandag. Maandag. Sally's hoofd tolde terwijl ze zich voor de geest probeerde te halen wat er maandag gebeurd was. Waar had hij het over? En toen herinnerde ze het zich. Jasons arm. 'Hoezo?' vroeg ze koeltjes.
Malone kwam op haar toelopen en Sally deed een stap achteruit. Hij bleef staan omdat hij voelde dat ze op het punt stond weg te rennen. 'U denkt nog steeds dat de brandwonden erger waren dan ze eruitzagen, niet waar?'
'Ja,' gaf Sally toe. 'Maar ik ben de enige. Er is iets vreemds gaande, dokter Malone, en ik wil erachter komen wat het is. Er is niemand die me kan tegenhouden. En niemand kan me ervan overtuigen dat ik gek ben. Dus laat u me alstublieft met rust'
Malone stond haar even zwijgend aan te kijken en wilde dat hij Sally Montgomery beter kende. Had het verlies van haar baby haar zo aangegrepen dat ze op het punt stond in te storten, of had ze echt iets ontdekt? Hij kwam tot de conclusie dat hij daarachter moest zien te komen.
'Ik denk niet dat u gek bent' zei hij uiteindelijk. 'Ik denk dat maandag precies datgene gebeurd is wat u zei. Met inbegrip van de brandwonden,' voegde hij eraan toe toen hij de achterdocht in Sally's ogen zag.
'Dank u,' fluisterde Sally die naar de deur begon te lopen. 'Ik moet nu echt...'
'Ik denk dat we moeten praten, mevrouw Montgomery,' zei Malone bedaard. Hij bleef Sally zorgvuldig opnemen, ervan overtuigd dat ze ervandoor zou gaan als hij iets verkeerds zei. 'Zullen we naar mijn spreekkamer gaan? Ik beloof u dat we niet gestoord zullen worden. Door niemand.' Sally aarzelde nog steeds. 'Vanuit mijn spreekkamer komt er een deur op de parkeerplaats uit. Uw auto staat daar vlak bij. Daardoor wist ik dat u hier was.' Hij deed weer een paar passen in haar richting en opnieuw deinsde ze achteruit. 'Waarom gaan we eigenlijk niet naar de parkeerplaats? Als u dan nog niet met me mee wilt gaan naar mijn spreekkamer kunt u gewoon weggaan.'
Sally gaf geen antwoord maar na een poosje knikte ze. Met zijn tweeën gingen ze naar buiten en liepen langs de zijkant van het gebouw.
'Er is vandaag iets gebeurd, mevrouw Mont - is het goed als ik je Sally noem?'
Ze knikte, maar zei niets.
'Er is vandaag weer hetzelfde gebeurd, Sally. Er kwam een vrouw met haar zoontje binnen en volgens wat ze zei moest het kind dood zijn. Niet verbrand - dood. Maar er was niets met hem aan de hand.'
Sally stond stil en keerde zich naar hem toe om hem aan te kijken. Vertelde hij de waarheid, of was het een valstrik? Misschien probeerde hij alleen maar om haar op te houden, om haar vertrek uit te stellen tot - wat? En toch zag ze niets in zijn ogen dat haar de indruk gaf dat hij loog. 'Werd het kind door CHILD in de gaten gehouden?'
Malone aarzelde even en knikte toen.
Ze waren vlak bij Sally's auto gekomen en ze begon in haar tasje naar haar sleutels te zoeken. 'Als ik u was, zou ik dat kind goed in de gaten houden,' zei ze. 'En ik durf al mijn geld eronder te verwedden dat zijn moeder hem eigenlijk niet had willen hebben en dat dokter Wiseman zijn moeders arts was.'
Malone wist dat dat allemaal klopte. Hij stak zijn hand uit en raakte Sally's arm aan. Deze keer trok ze zich niet terug.
'Kom even mee naar binnen. Alsjeblieft' Hij liep naar de deur die naar zijn spreekkamer leidde, ontsloot hem en ging naar binnen. Door het raam zag ze hem naar de andere deur lopen, de sleutel omdraaien en aan de deurkruk rammelen om haar te laten zien dat hij op slot zat. Uiteindelijk wist ze haar angst te overwinnen en ging naar binnen.
Mark Malone praatte tien minuten aan een stuk en toen hij zijn verhaal af had zuchtte Sally diep. 'En er is geen vergissing mogelijk? De lysol had hem moeten doden?'
Malone knikte. 'En als dat niet was gebeurd had hij zoveel pijn moeten hebben dat hij bewusteloos zou zijn geraakt. En dat was hij zeker niet. Hij was woedend over de manier waarop hij behandeld werd maar zodra we zijn maag hadden leeggepompt was er niets meer aan de hand. En we weten zeker hoeveel van dat spul hij heeft binnengekregen. Hij had het zitten drinken als limonade en gezien de schade die het aanrichtte, had het net zo goed limonade kunnen zijn.'
De intercom op het bureau van Malone begon ineens te knetteren en de stem van dokter Wiseman weerklonk in de kamer. 'Mark, met Arthur. Heb je toevallig Sally Montgomery ergens in het ziekenhuis zien lopen?'
Malone wierp snel een blik op Sally, die heftig haar hoofd schudde. 'Nee.'
'Verdomme. Goed, als je haar ziet moet je haar aanspreken en met haar blijven praten tot ik bij je ben.'
'Waarom? Is er iets aan de hand?'
Er viel een korte stilte en toen zei hij: 'Ze zit een beetje in de knoop, Mark. Haar man en ik hebben besloten dat ze hulp nodig heeft, maar daar is ze het niet mee eens. Ik ben bang dat we haar de beslissing uit handen moeten nemen.'
Sally was al bij de deur naar de parkeerplaats voor de intercom zweeg.
'Sally?' Ze bleef staan en draaide zich om. 'Als ik je wil helpen moet ik weten waar je bent.' Ze staarde hem aan en hij zag dat ze hem zelfs nu nog niet helemaal vertrouwde. 'Je hoeft alleen maar een naam te geven,' zei hij zacht. 'Verder hoef je niets te zeggen en er niet over na te denken. Geef me een naam en maak dat je hier wegkomt.'
'Lucy Corliss,' zei Sally.
'Ik ga er vanavond heen,' beloofde Mark. 'We hebben een hoop te bespreken.' Maar toen hij was uitgepraat was Sally al verdwenen. Hij liep naar het raam en keek hoe ze met haar auto de parkeerplaats afreed en in Proctor Street verdween. Toen pas deed hij zijn deur van het slot en haastte zich door de gang naar Arthur Wisemans spreekkamer.
Louise Bowen bleef even op het grasveld voor de academie naar de drie jongens staan kijken die met een balspel bezig waren. Hoewel ze het spel niet helemaal begreep kon ze zien dat het niet bepaald zachtzinnig was. Het scheen erom te gaan de bal in je bezit te krijgen maar aangezien het dan twee tegen een was had het spel meer weg van een voortdurend wisselende worstelpartij waaruit geen winnaar te voorschijn kon komen, tenzij twee van de jongens er van pure uitputting bij zouden neervallen.
Helaas deed Randy Corliss niet mee en het was Randy in wie Louise voornamelijk geïnteresseerd was.
Ze wist dat Randy erg veel last had van wat er gisteren was voorgevallen. Hij was aan het ontbijt stiller dan normaal geweest. En bij de lunch, toen de rest van de jongens had gekibbeld over wat ze die middag zouden gaan doen, was Randy met een uitdrukkingloos gezicht blijven zwijgen alsof hij met zijn gedachten ergens ver weg was, in een wereld van zichzelf. Na de lunch was hij verdwenen. Louise liep hem nu te zoeken met het heilige voornemen alles te doen om zijn angst weg te nemen.
Randy was in het bos. Na de lunch had hij het verzoek van zijn vriendjes om met hen mee te doen genegeerd en was er in zijn eentje op uitgetrokken.
Maar dat had hij niet gedaan omdat hij graag alleen wilde zijn.
Hij was op zoek naar een ontsnappingsmogelijkheid.
Hij had een uur lang langs het hek gelopen op zoek naar een boom met een tak die over het prikkeldraad heen hing dat aan de bovenkant van de omheining zat.
Er was nergens zo'n boom te vinden.
Overal langs de omheining waren de bomen weggehaald of bijgewerkt Zo hier en daar zag hij een boom die waarschijnlijk ooit lange, lage takken had gehad en nu de littekens vertoonde van een lang geleden gebruikte kettingzaag. Maar nergens was een plaats waar het hek kon worden overgeklommen zonder het aan te raken. En toen, terwijl hij nog maar enkele meters van de poort verwijderd was, zag hij het.
Het was een beekje dat door een buis onder het hek doorstroomde. De buis was vrij nauw maar Randy wist bijna zeker dat hij, als hij zijn schouders samentrok, erdoorheen zou kunnen kruipen. Hij klauterde langs de oever van het beekje naar beneden en probeerde door de buis te kijken. Hij dacht aan de andere kant licht te zien.
Zou hij het nu proberen?
Hij keek om zich heen en vroeg zich af of hij door iemand in de gaten werd gehouden.
Hij wist het niet. In het begin had hij voortdurend ogen in zijn rug voelen prikken en hij had dat heel vervelend gevonden. Maar na een paar dagen was hij daaraan gewend geraakt. Dat merkwaardige zesde zintuig werkte niet zo goed meer en nu hij moest weten of hij echt alleen was wist hij het niet.
Maar er was één ding dat hij wel zeker wist. Als hij nu probeerde weg te lopen en gepakt werd zou hij geen tweede kans krijgen. Met tegenzin liep hij bij de beek vandaan en begon aan de terugweg naar het hoofdgebouw. Als hij wilde ontsnappen moest hij dat 's nachts doen, vanuit het huis. Maar er zaten tralies voor de ramen en er zat altijd iemand op wacht.
Hij liep langzaam het bos door terwijl hij probeerde uit te denken wat hij moest doen. Toen hij vanuit het bos op het grasveld stapte zag hij het antwoord.
Op de glooiing van het dak leek een soort luik te zitten. Randy bleef staan en keek er een hele tijd naar. Was het echt een luik? Maar waar was het voor? En wat moest hij doen als het helemaal geen luik was? Wat moest hij doen als het alleen maar een dakraam was dat niet openging?
Hij fronste zijn voorhoofd en dacht diep na. En toen, in zijn kinderlijke onschuld, besloot hij dat het een luik móest zijn en dat het open móest gaan. Anders was er geen ontsnapping mogelijk.
Maar wat moest hij doen als hij eenmaal op het dak was?
Een boom. Hij hoefde alleen maar een boom te vinden die met zijn takken tot aan de dakgoot van het drie verdiepingen tellende gebouw reikte, dan kon hij naar beneden klimmen. Hij was net van plan naar zo'n boom op zoek te gaan toen hij zijn naam hoorde roepen. Hij zag dat Louise Bowen op hem toe kwam lopen.
'Randy, ik heb overal naar je gezocht.'
'Ik was in het bos.'
Ze glimlachte en streek hem door zijn haar. 'Ik maakte me zorgen over jou.'
Randy's eerste impuls was haar links te laten liggen, maar hij bedacht zich. Als hij echt ging proberen weg te lopen mocht hij aan niemand laten merken dat hij iets van plan was. Anders zouden ze hem in de gaten houden. Hij sloeg zijn armen om Louise heen en drukte zich tegen haar aan. 'Ik moest nadenken over wat er gisteren is gebeurd,' zei hij. Zijn hart begon te bonzen en hij bad dat ze de leugen die hij haar ging vertellen niet zou doorzien. 'En ik denk nu dat God wilde dat Eric stierf, en dat met mij niet hetzelfde zal gebeuren als met hem.'
Louise klopte hem op zijn rug. 'Dat vind ik heel verstandig van je,' zei ze. 'Hoe kwam je daarop?'
Randy keek haar aan en probeerde de angst die hij voelde te maskeren. 'Dat weet ik niet. Maar ik ben niet meer bang.'
'Nou, dat is fijn,' zei Louise. Maar toen ze hem in zijn ogen keek zag ze iets dat haar ervan overtuigde dat hij loog. De blik in zijn ogen en de glimlach op zijn gezicht waren niet echt.
Hij is iets van plan, dacht ze. Hij gaat proberen weg te lopen.
'Denkt u dat ik een boomhut mag bouwen?' vroeg Randy ineens.
'Een boomhut?' herhaalde Louise. Waar had hij het over? Het ene moment had hij het over de dood en even later begon hij over boomhutten.
'U weet toch wel wat een boomhut is,' zei Randy. 'Het enige dat je ervoor nodig hebt is een geschikte boom, wat planken en spijkers.'
Louise fronste haar voorhoofd, ervan overtuigd dat hij hier een bedoeling mee moest hebben. 'Waar wilde je hem bouwen?'
'Dat weet ik nog niet,' bekende het jongetje. 'Daar misschien?'
Hij wees naar een groepje esdoorns dat vlak bij het huis stond en toen ze met haar blik zijn vinger volgde viel ineens het dak binnen haar gezichtsveld. En duidelijk zichtbaar, zowel voor haar als voor Randy, was het luik dat toegang tot het dak verschafte. Ineens begreep ze zijn bedoeling.
'Wie weet,' zei ze. 'Zullen we gaan kijken?'
Verheugd omdat ze zo gemakkelijk met zijn plan had ingestemd begon Randy naar de bomen te rennen terwijl Louise Bowen langzaam en bedachtzaam achter hem aan liep.
Een half uur later hadden ze uitgebreid plannen voor een prachtige boomhut gemaakt en wisten zowel Randy als Louise welke boom Randy bij zijn ontsnapping zou gebruiken.
Toen ze naar het huis terugliepen probeerde Louise Bowen te bedenken wat ze moest doen. Ze wist dat ze zowel haar verdenkingen als haar gesprek met Randy aan dokter Hamlin moest rapporteren. En toch kon ze dat niet. Ze wist heel goed dat Randy in Hamlins ogen niet meer dan een proefdier was en ze was bang dat hij niet zou aarzelen om de jongen als een dier op te sluiten. Daarom besloot ze voorlopig haar mond te houden. In plaats daarvan zou ze Randy's gangen zo goed mogelijk nagaan. Als ze precies wist wat hij van plan was kon ze altijd nog besluiten wat ze moest doen.
Randy was er heilig van overtuigd dat de vrouw niets vermoedde. Vannacht zou hij weglopen en hij was er kinderlijk zeker van dat het hem zou lukken.
De lange schemering van de voorjaarsavond liep ten einde toen Sally naar Lucy Corliss' huis reed. Ze had de hele middag doelloos rondgereden omdat ze tot het donker werd uit Eastbury weg wilde blijven. Ze was slechts een keer gestopt om te proberen iets te eten. Het was erop uitgedraaid dat de salade die ze had besteld onaangeroerd op tafel bleef staan terwijl ze de ene na de andere kop bittere koffie had opgedronken.
Ze had twee keer besloten Steve op te bellen, maar uiteindelijk dat plan beide keren verworpen. Wat moest ze tegen hem zeggen? Dat ze in haar eentje in een restaurant in een andere stad zich af zat te vragen of het veilig was om naar huis te komen? Dat zou alleen maar bevestigen wat hij toch al geloofde.
Ze had allerlei andere mogelijkheden de revue laten passeren. Haar moeder? Maar haar moeder zou zeker Steve opbellen. Vrienden? Plotseling zag ze Kay Connors voor zich. Nee, er was maar een plaats waar ze heen kon gaan - de plaats die ze een paar uur geleden aan dokter Malone had verteld.
Ze parkeerde haar auto voor Lucy Corliss' huis, zette hem op de handrem en stapte uit. Ze was op weg naar het huis toen ze plotseling met een frons op haar voorhoofd bleef staan.
Er stond een vreemde auto op Lucy's garagepad, een auto met een esculaap op de ruit.
Dokter Malone?
Of Arthur Wiseman?
Misschien was het verstandiger niet naar binnen te gaan. Misschien zaten ze samen op haar te wachten.
Ze probeerde die gedachte uit haar hoofd te zetten. Paranoïde. Dat was een paranoïde gedachte en daar moest ze voor oppassen. Met een zelfverzekerdheid die ze niet voelde, liep ze de drie treden naar Lucy's voordeur op en drukte op de bel. De voordeur ging vrijwel onmiddellijk open en Lucy trok haar naar binnen.
'Sally - waar ben je geweest? We waren zo ongerust Ik zat naar je uit te kijken en toen dacht ik dat je niet binnen wilde komen. Mijn God, je ziet er verschrikkelijk uit'
Sally streek meteen met haar hand door haar haar en toen ze iets zei
hoorde ze dat haar stem beefde. 'Dat kwam door de auto op het garagepad. Ik wist niet van wie hij was.'
'Hij is van Mark Malone. Die is hier al een uur.'
Sally stond op het punt een diepe zucht van opluchting te slaken toen ze zich bedacht. 'Is hij alleen?'
'Helemaal alleen,' stelde Lucy haar gerust. 'Hij heeft ons verteld wat er vandaag in het ziekenhuis gebeurd is.'
Toen ze de zitkamer binnenkwamen stond Jim Corliss op om zijn stoel aan Sally aan te bieden maar ze negeerde het gebaar en ging naast Lucy op de bank zitten. 'Alles?'
'Alles wat ik zelf heb meegemaakt en alles wat jij me verteld hebt,' zei Mark Malone. 'Nadat jij was vertrokken ben ik naar Wisemans spreekkamer gegaan.' Er verscheen een ontstelde blik op Sally's gezicht maar Malone stelde haar snel gerust. 'Ik wilde alleen weten wat ze aan het doen waren om jou een beetje tijd te geven. Tot mijn spijt moet ik je vertellen dat ze met je moeder aan het praten waren en haar uitlegden dat ze jou vast moest zien te houden als je bij haar kwam, en hun moest waarschuwen.'
'O, God, wat moet ik doen?'
'Je moet dit allemaal even uit je hoofd zetten,' zei Carl Bronski en de beslistheid waarmee het gezegd werd verbaasde Sally. Uit haar hoofd zetten? Hoe kwam hij daarbij? Het leek bijna alsof ze haar gedachten onder woorden had gebracht want Bronski vervolgde met een verklaring voor zijn woorden. 'Ze kunnen je niet komen halen, Sally. Zo eenvoudig ligt dat niet. Daar hebben ze een gerechtelijk bevel voor nodig en dat kan pas worden afgegeven nadat beide partijen gehoord zijn. Dat kost allemaal tijd. Bovendien zullen ze met meer bewijzen moeten aankomen dan ze nu hebben. En vergeet ook niet dat hier vier mensen zitten die helemaal niet denken dat je gek bent en dat daar een dokter en een politieman bij zijn. Dus zelfs als ze serieus van plan zijn om je te laten opnemen kan dat morgen of overmorgen nog niet gebeuren. En als we geluk hebben weten we tegen die tijd precies wat er gaande is.'
'Het is dus echt zo dat er iets gaande is? Ik ben dus niet gek?'
'Als jij gek bent zijn we het allemaal,' zei Jim Corliss. 'Er is nog iets gebeurd dat onze vermoedens lijkt te bevestigen. Carl heeft gisteravond Lucy opgebeld over een jongen die uit Atlanta is verdwenen. Hij is van dezelfde leeftijd als Randy en werd hier geboren. Zijn ouders waren niet getrouwd.'
Sally keek Jim aan en toen ze begon te praten hoorde ze aan de kalmte van haar stem dat ze alle persoonlijke angsten opzij had gezet. 'Werd hij door CHILD gevolgd?'
'Dat weten we niet,' zei Carl. 'Ik hoop dat je dat voor me kunt nagaan. De meeste statistieken die je uit de computer hebt gehaald vermelden geen namen, alleen nummers.'
'Het is niet zo moeilijk om daar achter te komen,' zei Sally tegen hen. 'Ik hoef alleen maar naar mijn kantoor te gaan...' Het hart zonk haar in de schoenen toen ze ineens het sleutelrekje in de keukenkast voor zich zag, met daaraan de sleutels van haar kantoor. 'We kunnen mijn kantoor niet in. Ik heb geen sleutels bij me.'
'Kunnen de veiligheidsmensen je er niet inlaten?' vroeg Bronski.
Sally schudde haar hoofd. 'Dat kunnen ze wel, maar dat doen ze niet Als je geen sleutels hebt mogen ze geen deuren voor je openmaken.'
Mark Malone begon door de kamer te ijsberen en woog de risico's van wat hij wilde voorstellen af tegen de voordelen van zijn idee. Hij nam een besluit. 'Wat denken jullie van het ziekenhuis? Waarom zouden Sally en ik niet naar het ziekenhuis gaan en de terminal in mijn spreekkamer gebruiken?'
'Maar daar zoeken ze naar me.'
'Ze hoeven je niet te zien,' stelde Malone haar gerust. 'We gaan niet via de hoofdingang. Dan weten we tenminste of jij met je computerkennis kunt uitvinden wát er gaande is.'
Ze stonden op en maakten aanstalten om te vertrekken toen de telefoon ging. Lucy aarzelde even, maar liep toch de kamer uit om hem op te nemen. Even later kwam ze terug. 'Het is voor jou,' zei ze met een lichte frons tegen haar ex-echtgenoot. 'Het is een vrouw.' Jim negeerde de enigszins beschuldigende klank in haar stem en liep haastig naar de keuken. Even later kwam ook hij terug.
'Dat was een vriendin van mij uit Boston,' zei hij terwijl hij Lucy aankeek. 'Ze heet Joan Winslow en ze werkt op een reclamebureau. En ik ben de afgelopen twee jaar niet meer met haar uit geweest. Hoe dan ook,' vervolgde hij toen Lucy haar ogen achterdochtig samenkneep, 'ik heb haar gevraagd uit te zoeken hoe CHILD gefinancierd wordt.'
'Hoe CHILD gefinancierd wordt?' Lucy's stem klonk geërgerd. 'Wat maakt dat nou uit?'
'Een heleboel,' zei Jim tegen haar. 'Je denkt toch niet dat al dit soort instellingen zo onafhankelijk zijn als ze zelf beweren? Ze worden vrijwel allemaal gefinancierd door mensen die er om de een of andere reden belang bij hebben.'
'Hoe zit dat met CHILD?' vroeg Carl Bronski.
Jim keek hem met een merkwaardige blik aan. 'Een flink aantal kleine giften uit allerlei bronnen. Maar er zijn twee grote geldschieters. Er komt doorlopend geld binnen van een firma die PharMax heet...'
'Dat is een van de grootste farmaceutische industrieën van het land,' onderbrak Mark Malone hem. 'Het lijkt me vrij normaal dat ze interesse vertonen in een groep als CHILD.'
'Maar de andere verbaast me nogal,' zei Jim kalm. 'Daarbij vallen alle andere bedragen in het niet, met inbegrip van het geld van PharMax.'
'Wie is dat dan?' vroeg Lucy.
Jims blik zocht de hare en uit de diepe rimpels die hij in zijn voorhoofd trok viel af te lezen hoe verbaasd hij was. 'Het ministerie van defensie,' zei hij langzaam. 'Maar waarom is het ministerie van defensie geïnteresseerd in CHILD?'
Jason Montgomery kwam thuis op het moment dat de avond over Eastbury viel. Hij was de laatste meters steeds langzamer gaan lopen omdat hij zich best realiseerde dat hij volop in de problemen zat. Zijn vader zou hem een pak slaag geven, daar was hij van overtuigd en zijn moeder zou hem aankijken met een blik waaruit duidelijk bleek dat hij haar had teleurgesteld. En dat was erger dan het pak slaag. Jason had jaren geleden ontdekt dat een pak slaag maar heel even zeer deed, ook al sloeg zijn vader nog zo hard. Hij stond stil en staarde naar het huis.
Hoeveel zouden ze weten? vroeg hij zich af. Zou Joey echt verteld hebben wat er gebeurd was? Misschien had hij het niet gedurfd. Hij kon zijn gescheurde kleren verklaren door te zeggen dat hij - wat kon hij gedaan hebben? Hij pijnigde zijn hersens af om een redelijke verklaring te verzinnen. Kon hij niet op een hek zijn geklommen en zijn gevallen? Dat was het. Hij en iemand anders waren op het hek rond het schoolplein geklommen en daarna was hij eraf gevallen.
Maar als ze wisten dat hij gespijbeld had?
Daar durfde hij niet eens over na te denken.
Terwijl hij zich afvroeg of een dagje spijbelen de straf die op hem wachtte waard was glipte hij door de voordeur naar binnen. 'Mam? Ik ben thuis!'
'Jason? Ben jij dat?' Zijn vader kwam met een gezicht dat rood zag van woede uit de eetkamer. 'Waar heb jij uitgehangen?'
'Ik... ik...,' stamelde Jason. Nu hij zijn vaders woede zag wist hij geen woord meer uit te brengen. Hij staarde zijn vader aan met ogen die zich vulden met tranen.
Terwijl Steve op zijn zoon stond neer te kijken voelde hij dat zijn woede verdween en plaats maakte voor opluchting.
Hij had geen makkelijke middag gehad. Toen hij uit het ziekenhuis kwam ontdekte hij dat de auto - en Sally - verdwenen was. Hij was op weg naar huis gegaan en had besloten langs de school te lopen om Jason af te halen.
Maar hoewel hij wachtte tot de school er verlaten bij lag verscheen er geen Jason. Op het laatst was hij naar binnen gegaan, had Jasons lokaal opgezocht en zijn onderwijzer aangesproken.
Jason was die dag niet op school geweest.
Steve had zich de rest van de middag om beurten om zijn vrouw en zijn zoon zorgen gemaakt, omdat ze allebei niet thuiskwamen. Hij had iedereen die hij kon bedenken opgebeld, zelfs Lucy Corliss, maar ze waren geen van beiden gesignaleerd. Hij had diverse malen op het punt gestaan in zijn auto te stappen en ze te gaan zoeken, maar hij was steeds van gedachten veranderd omdat hij bang was dat een van beiden tijdens zijn afwezigheid op zou bellen om om hulp te vragen. Dus had hij gewacht, nerveus door het huis ijsberend, wachtend op een telefoontje terwijl hij om de paar minuten naar buiten keek in de hoop dat hij een van de twee mensen van wie hij het meeste hield zou zien verschijnen.
En nu was dan eindelijk zijn zoon thuisgekomen.
'Waar ben je geweest?' vroeg hij weer, maar nu een stuk vriendelijker. 'Waarom ben je niet naar school gegaan?'
Jason, die voelde dat zijn vader niet meer boos op hem was, snufte een paar keer.
'Om de ruzie niet,' zei hij.
'De ruzie met Joey?'
Het jongetje knikte.
'Maar waarom ben je dan niet naar huis gekomen?'
'Omdat mam en jij ruzie hadden,' legde Jason uit. Daarna keek hij een beetje onzeker om zich heen, alsof hij voelde dat er iets niet in orde was. 'Is mam er niet?'
'Op het ogenblik niet,' antwoordde Steve. Wat moest hij tegen Jason zeggen? Dat zijn moeder was weggelopen en dat niemand wist waar ze was? Op dat moment viel hem voor het eerst op dat Jasons kleren gescheurd waren. 'Dat moet een flinke knokpartij geweest zijn met Joey,' merkte hij op. 'Wil je me vertellen wat er is gebeurd?'
Langzaam begon Jason het verhaal te vertellen. 'En mijn oog was dik,' zei hij aan het eind, 'en mijn arm bloedde en mijn kleren waren stuk zodat ik niet naar school kon. Maar hij is begonnen, pap.'
Steve knikte afwezig, zonder die laatste woorden echt te horen. Hij was bezig Jasons opsomming van verwondingen te vergelijken met wat hij zag.
Zijn oog was dik?
Zijn arm bloedde?'
En de gescheurde broekspijp. Hoe was dat gekomen?
'Wat is er met je broek gebeurd?'
Jason trok een boos gezicht. 'Hij duwde me op straat en toen heb ik mijn knie geschaafd.'
'Laat eens zien.'
Jason rolde gehoorzaam zijn broekspijp op. De huid op zijn knie was glad en onbeschadigd. En toch zag Steve iets dat op bloed leek toen hij de binnenkant van zijn broekspijp bekeek.
'En je arm? Waar heeft hij je gebeten?'
'Hier,' Jason wees een plek vlak boven zijn pols aan. Ook daar was niets te zien. En Jasons gezicht vertoonde evenmin een spoor van verwonding.
Wat was er in vredesnaam aan de hand? De jongens vertelden allebei hetzelfde verhaal over het gevecht en Joey had er die ochtend niet best uitgezien. 'Kom mee, zoon,' zei hij bedaard. Hij liep met Jason naar de keuken, gaf de jongen een cola en nam de telefoon van de haak.
'Kay?' zei hij toen hij verbinding had. 'Met Steve Montgomery. Ik vroeg me af hoe het met Joey gaat.'
Er viel een korte stilte, daarna zuchtte Kay. 'Wel redelijk, denk ik. Hij heeft wat pijn en die blauwe plekken zullen voorlopig nog niet verdwijnen, maar er is geen echte schade aangericht.' Ze zweeg even en voegde eraan toe: 'Is Jason al thuis? Of Sally?'
'Jason is er,' zei Steve.
'Is alles goed met hem?'
'Ik weet het niet,' zei Steve langzaam. 'Maar blijkbaar is de ruzie verlopen zoals Joey zei, alleen houdt Jason vol dat Joey is begonnen.'
'Dat klopt,' beaamde Kay Connors. 'Maar waarom weet je niet of alles goed is met Jason? Is hij gewond of zo?'
'Nee, nee, helemaal niet.' Hij lachte, maar het klonk wat hol. 'Ik heb eerder het idee dat hij wat meer schrammen en builen zou moeten hebben dan hij heeft. Ik ben bang dat Joey de meeste klappen heeft gekregen.'
'Ik begrijp het,' zei Kay met een stem die duidelijk een stuk koeler klonk. Eigenlijk begreep ze er helemaal niets van, maar ze besloot dat ze Joey voortaan zou verbieden om ook maar iets met Jason Montgomery te maken te hebben. Van nu af aan zou de hele familie Connors alle Montgomery's vermijden. Vlak daarna verzon ze een smoes om een eind aan het gesprek te maken en hing op.
Steve bleef zwijgend voor zich uit zitten staren en vroeg zich af wat hij moest doen. Er waren geen verwondingen op de plaatsen waar die hadden moeten zitten. Zelfs Jason zei dat hij niet ongeschonden uit de strijd was gekomen. Maar wat was er met die verwondingen gebeurd?
Toen herinnerde hij zich de toffee en het zoutzuur. Beide keren was Sally degene geweest die de wonden gezien had en beide keren had hij gedacht dat ze overdreven reageerde. Maar nu? Deze keer hadden zowel Joey als Jason zelf de verwondingen gezien. Zouden ze liegen? Maar hij kon geen enkele reden bedenken waarom ze dat zouden doen. Hij pakte de telefoon weer en zocht tussen de telefoonnummers die overal op het kaft van het telefoonboek gekrabbeld waren. Even later had hij het ziekenhuis aan de lijn.
'Met Steve Montgomery. Is dokter Malone aanwezig?'
'Nee, hij is er niet, meneer Montgomery.'
'Kan ik hem ergens anders bereiken?'
'Een ogenblikje.' Er verstreek voor zijn gevoel een eeuw voor de telefonist aan de lijn terugkwam. Dokter Malone was niet thuis en had ook geen telefoonnummer achtergelaten. Was een andere dokter ook goed?
'Dokter Wiseman,' zei Steve. 'Kunt u me met dokter Wiseman doorverbinden?'
'Natuurlijk, meneer Montgomery.' Hij moest weer even wachten en een paar seconden later was de verbinding tot stand gebracht.
Arthur Wiseman luisterde rustig terwijl Steve probeerde uit te leggen wat er gebeurd was. Toen hij was uitgesproken viel er een korte stilte. Daarna nam Wiseman het woord en zijn stem klonk kalm en geruststellend.
'Kom met de jongen naar het ziekenhuis, Steve. Ik heb niet de indruk dat je je ergens zorgen over hoeft te maken, maar het kan geen kwaad om hem even te bekijken.' Hij zweeg even en vervolgde toen: 'Heb je al iets van Sally gehoord?'
'Nee.'
Wisemans stem klonk ineens grimmig. 'Daar moeten we ook over praten.'
Randy Corliss wachtte tot het stil was op de academie en wachtte daarna nog een poosje. De minuten kropen voorbij. Toen er voor zijn gevoel uren voorbij gegaan waren glipte hij uit bed en begon zich aan te kleden. Hij opende zijn deur op een kier en gluurde de gang in. Aan het eind zag hij in een zwak lichtschijnsel het bureau staan. Er zat op dat moment niemand aan.
Randy glipte de gang in en liep zo zacht hij kon naar de smalle trap die naar de zolder leidde. Hij was er bijna toen hij voetstappen achter zich hoorde. Er kwam iemand de trap naar de eerste verdieping op. Hij deed een paar snelle passen, vloog de trap op en bleef bovenaan zitten wachten. Hij hoorde een schrapend geluid en concludeerde dat, wie het ook geweest was, diegene nu in ieder geval achter het bureau zat Voorzichtig probeerde hij de deur naar de zolder.
Hij was open.
Hij sloop naar binnen, deed de deur zachtjes achter zich dicht en begon op de tast naar een lichtknopje te zoeken. Maar op het moment dat zijn handen de knop aanraakten bedacht hij zich. Stel je voor dat er iemand buiten liep en het licht op zolder zag branden. Dan zou hij zelfs het huis niet eens uitkomen.
Hij moest het in het donker doen.
Hij deed een paar passen maar kreeg het gevoel dat zijn voetstappen veel te veel lawaai maakten. Hij stopte weer om zijn gymschoenen uit te trekken, die hij met de veters aan elkaar gebonden om zijn nek hing. Daarna begon hij opnieuw naar de andere kant te lopen, waarbij hij iedere pas testte voor hij gewicht op zijn voet durfde te zetten. Hij kwam langzaam vooruit en moest zijn ogen verschrikkelijk inspannen om in de bijna totale duisternis iets te zien, maar na wat hem een eeuwigheid toescheen stond hij onder datgene waarvan hij had aangenomen dat het een luik was.
Hij keek omhoog.
Het was een luik en in het donker kon hij net een uitschuifbare ladder en een soort grendel onderscheiden. Aan de ladder zat een touw vast dat net buiten zijn bereik naar beneden hing. Hij rekte zich uit en kon met zijn vingers nauwelijks het gerafelde uiteinde aanraken.
Zou hij proberen iets te vinden waarop hij kon staan? Maar hoe? Hij kon de hele nacht in het donker om zich heen tasten en niets tegenkomen.
Hij besloot een sprong te wagen. Hij boog zijn knieën een paar keer en probeerde de afstand te schatten. Daarna sprong hij.
Zijn rechterhand greep het touw en toen hij met een zachte plof op de vloer landde kraakte de ladder en schoof vijftien centimeter naar beneden. Na de plof en het gekraak bleef Randy doodstil staan en luisterde.
Louise Bowen, die een verdieping lager rapporten zat door te lezen, keek op. Verbeeldde ze het zich of had ze inderdaad een zacht geluid gehoord? Met gefronst voorhoofd stond ze op en liep de gang in om naar de jongens te gaan kijken.
Toen hij niets hoorde begon Randy langzaam de ladder verder naar beneden te trekken. De oude scharnieren protesteerden zachtjes maar in Randy's oren klonk het minstens zo hard als trompetgeschal. Eindelijk stond de ladder op de vloer en hij vloog naar boven. Het duurde even voor hij doorhad hoe de vergrendeling werkte, maar hij wist hem uiteindelijk onder een regen van roestwolkjes los te krijgen. Hij duwde het raam omhoog en kroop het dak op.
Het dak was veel steiler dan het van beneden af had geleken en de dakpannen voelden glad aan onder Randy's blote voeten. Hij trok snel zijn gymschoenen aan, knoopte de veters goed vast en ging rechtop staan om uit te proberen of hij op het dak kon lopen. De rubberzolen leken een goede greep te hebben op de dakpannen maar hij was bang dat hij zijn evenwicht zou verliezen. Ten slotte spreidde hij zichzelf uit zodat hij bijna plat tegen het dak lag en begon als een krab zijwaarts over het dak te schuifelen.
Ze hoefde nog maar één kamer te controleren en Louise Bowen aarzelde voor ze de deur opendeed. Wat moest ze doen als Randy er niet was?
Maar hij moest er zijn. Als hij van plan was om vannacht weg te lopen zou hij zeker nog even wachten.
Of niet?
Ze pakte de deurknop beet en deed de deur open.
'Randy?'
Er kwam geen antwoord. Ze knipte het licht aan. Randy's bed was leeg.
Traag en met tegenzin begon Louise naar de trap te lopen. Ze moest gaan melden dat Randy Corliss verdwenen was.
Randy zag de boomtop een meter of zes voor zich uit opdoemen. Het enige wat hij moest doen was zichzelf op de daklijst laten zakken en op de grote tak klimmen die hij die middag had ontdekt. Maar langs het steile dak omlaaggaan was veel moeilijker dan er zijdelings langs schuifelen. Hij moest iedere voet nauwkeurig neerzetten en met beide handen steun zoeken voor hij zijn gewicht van de ene naar de andere voet verplaatste.
En toen gebeurde het. Met zijn rechtervoet stapte hij op een stuk mos en hij begon weg te glijden. Terwijl hij met zijn handen om zich heen graaide om een houvast te vinden op de gladde pannen gleed hij naar beneden. Hij voelde dat hij over de rand ging en deed een wanhopige graai naar de goot die langs de dakrand liep. De dakgoot knarste en kraakte onder het plotselinge gewicht en boog een flink stuk door, maar hij hield. Randy hing even in de lucht en zocht in paniek naar de tak.
Die was niet meer dan dertig centimeter weg en met de kracht die uit angst geboren wordt werkte Randy zich erheen en slingerde zich erop. Hij bleef heel even zitten om op adem te komen en begon toen naar beneden te klauteren. Binnen een paar seconden was hij op de grond en rende over het grasveld naar het bos. Pas toen hij de zoom van het bos bereikt had bleef hij staan om om te kijken.
Overal in het huis gingen de lichten aan.
Hij keerde het de rug toe en dook het bos in, waarbij hij op zijn geheugen vertrouwde om de stroom en de buis die onder de omheining doorliep terug te vinden. Het zachte schijnsel van de maan was voldoende om iets te kunnen zien en zorgde ervoor dat hij kon blijven rennen, nu eens dit, dan eens dat ontwijkend, steeds verder van het huis vandaan. Hij begon buiten adem te raken en werd bang dat hij ergens verkeerd was gelopen toen hij plotseling het geluid van stromend water hoorde. En toen stond hij op de oever; de beek stroomde vlak onder hem.
Achter zich hoorde hij het geblaf van honden.
Hij gleed de oever af en stapte het water in zonder op de kou te letten. Hij begon stroomopwaarts te lopen en kwam bij de buis uit. Zonder over de mogelijke gevolgen na te denken en alleen maar luisterend naar het geblaf van de honden die zijn spoor zochten, dook hij de smalle buis in.
Hij was erg nauw en zijn schouders raakten beide kanten toen hij door het ruisende water voortkroop. Maar juist op het moment dat zijn handen en voeten gevoelloos begonnen te worden van de kou zag hij een vage lichtschemering voor zich.
Hij was er bijna.
Hij dwong zijn kleine lichaam naar voren en legde de laatste paar meter af.
Toen hij zijn doel bijna bereikt had merkte hij zijn vergissing.
Voor de opening van de buis zat een stevig traliewerk dat alleen het ruisende water doorgang bood.
Even dacht Randy alle moed te verliezen, maar toen herstelde hij zich. Vastberaden begon hij door de buis terug te kruipen. Het leek een eeuwigheid te duren maar eindelijk was hij de nauwe buis uit en stond in het water, zijn lichaam tot het uiterste gespannen in een mengeling van moed en angst.
De honden kwamen dichterbij. Randy kroop de oever weer op, zijn hoofd een draaikolk van gedachten, zoekend naar een uitweg.
Het hek.
Hij moest over het hek zien te komen.
Hij zag nu een van de honden, een enorme schaduw die uit de duisternis op hem af kwam springen. Hij draaide zich om en begon naar het hek te rennen, maar het was te laat
De dobberman wierp zich grommend op hem en zijn kaken sloten zich om Randy's linkerenkel. De hond plantte zijn poten stevig op de grond en begon met zijn kop te schudden. Randy struikelde, viel op de grond en probeerde de hond te schoppen. Zijn rechtervoet raakte de kop van het dier en hij liet even los. Randy klauterde overeind; het hek was nog geen halve meter bij hem vandaan. De hond aarzelde even en sprong daarna grommend op hem af. Randy deed een pas opzij, greep de hond midden in zijn sprong beet en gaf hem een harde duw.
Toen de elektrische lading door hem heen joeg liet de hond nog even een schril gejank horen en stierf. Randy, die het dier nog steeds vasthield, staarde ernaar.
Hij was zich vaag bewust van een vreemd gevoel in zijn arm. Een soort getintel van binnen en een licht branderig gevoel. De vorige keer toen hij de omheining had aangeraakt was hij bewusteloos geraakt. Plotseling herinnerde hij zich de test die dokter Hamlin met hem gedaan had en nu begreep hij wat die had ingehouden. De elektriciteit had hem de eerste keer niet gedood en nu hoefde hij er helemaal niet bang meer voor te zijn.
Hij hoorde ineens dat de andere honden nu ook dichtbij waren. Nadat
hij het dode dier aan zijn voeten had losgelaten stak Randy zijn hand uit en greep het hek beet.
Weer voelde hij die vreemde tinteling en iets van warmte, maar dat was ook alles.
Dus alles wat hem altijd over elektriciteit was verteld was niet waar. Elektriciteit deed je helemaal geen pijn. Eigenlijk voelde het best lekker. Even later sprong hij aan de andere kant op de grond.
De parkeerplaats van Eastbury Community Hospital lag volledig in duisternis gehuld maar toch reed Mark Malone door naar de achteringang en deed zijn lichten uit voor hij de parkeerplaats opreed en zijn auto vlak bij zijn spreekkamer neerzette.
'Het lijkt me niet verstandig om iedereen te laten merken dat we hier zijn,' gaf hij als verklaring. Sally knikte instemmend, stapte uit de auto en wachtte tot Malone de deur van zijn spreekkamer opengemaakt had. Pas toen ze binnen waren, met beide deuren stevig op slot en het licht aan, begon ze te spreken.
'Ik heb het gevoel dat ik iets ga doen dat verboden is.'
'Dat is niet zo,' stelde Malone haar gerust. 'Hoewel je dat wel hebt gedaan toen je de eerste keer de codes van de medische dossiers doorbrak. Maar deze keer is er niets aan de hand. Als er ooit vragen worden gesteld heb ik je als computerdeskundige in dienst genomen om een paar statistieken voor me samen te stellen. Goed?'
'Prima.' Sally zette haar tasje op Malone's bureau en schakelde de terminal in. Even later tikte ze de benodigde codes in. 'Eerst het belangrijkste,' mompelde ze. Haar vingers vlogen over de toetsen en kwamen uiteindelijk tot rust op de toets waar enter op stond. Ze zuchtte even, leunde achterover en keek Malone met een flauw glimlachje aan. 'Het duurt een paar minuten.'
Malone haalde zijn schouders op. 'Hoe weet je wat je de computer vragen moet?'
'Het is eigenlijk steeds dezelfde computer,' legde Sally uit. 'En hoewel ik de meeste tijd met de dossiers van de universiteit bezig ben, zijn de instructies vrijwel altijd dezelfde. Op het ogenblik maakt hij een lijst van de namen en geboortedata van alle kinderen in deze buurt die CHILD bestudeert of bestudeerd heeft.'
Ze was nog niet eens uitgepraat toen het scherm zich met een lijst namen begon te vullen. Sally drukte op de knop die haar in staat stelde om de kathodestraalbuis naar beneden te rollen zodat ze de hele lijst kon zien.
'Mijn God,' fluisterde ze. Ze keek omhoog, naar de regel met informatie boven aan het scherm. De lijst hield bij regel honderddrieënvijftig op en op iedere regel stonden vijf namen. Sally keek naar de printer die een halve
meter verderop stond opgesteld. Er brandden drie lichtjes, een rood, een geel en een wit, om aan te geven dat de machine klaar was voor gebruik.
Malone zag wat de bedoeling was, liep naar de printer en begon er een vel papier in te draaien. 'Ga je gang.'
Opnieuw vlogen Sally's vingers over de toetsen en even later begon de printer te ratelen. 'We hebben drie vellen nodig,' zei ze. Malone knikte zwijgend en wou dat hij de automatische papiertoevoerder had gekocht die hij vorig jaar ergens had gezien.
Terwijl de printer bezig was bestudeerde Sally het scherm. 'Zouden ze allemaal bij hetzelfde onderzoek betrokken zijn? Dat kan haast niet,' vervolgde ze. 'CHILD doet meerdere onderzoeken, is het niet?'
'Voor zover ik weet wel.'
Opnieuw bewogen Sally's vingers zich over het toetsenbord. 'Ik laat de computer de codenummers die CHILD gebruikt analyseren om te kijken of hij overeenkomsten kan vinden,' zei ze.
De printer stopte voor de laatste keer en Malone trok het laatste vel papier eruit. 'De naam die Carl Bronski noemde staat hierop,' zei hij. 'Adam Rogers.' Hij niette de drie vellen aan elkaar vast. 'Wat doen we hiermee?'
'Bewaren,' zei Sally. 'Misschien is dat het enige dat we uit de computer kunnen halen.' Maar toen stond het beeldscherm ineens weer vol, deze keer met vier groepen getallen.
Malone keek met een frons op zijn gezicht naar het scherm. 'Wat betekent dat?'
'Blijkbaar doet CHILD vier onderzoeken en hebben ze codenummers uitgezocht die het veelvoud zijn van andere getallen.' Ze wees naar de groep in de linkerbovenhoek van het scherm. 'Dat zijn allemaal veelvouden van dertien. De andere zijn veelvouden van zeventien, negentien en eenentwintig.'
'Ik ben bang dat ik het niet helemaal begrijp,' zei Malone.
Sally's stem klonk grimmig. 'Het houdt in dat dokter Wiseman liegt Volgens hem gebruikt CHILD willekeurige getallen om vast te stellen wie ze gaan onderzoeken. Maar dit zijn geen willekeurige getallen - dat lijkt alleen zo als ze door elkaar staan. Wat Child in werkelijkheid doet is geselecteerde kinderen onderzoeken en ze groeperen met de codenummers. Laten we nog eens iets anders proberen.'
Voor de derde maal toetste ze iets in en opnieuw was het scherm even leeg. Toen begon het zich weer met getallen te vullen, maar deze keer met een naam erachter. Toen Sally de namen bekeek schoten haar ogen vol tranen.
'Ik heb hem gevraagd om Julies nummer op te zoeken en een lijst te maken van de namen en nummers van de rest van de groep,' legde ze uit.
Alle namen kwamen erop voor.
Randy Corliss.
Adam Rogers.
Julie Montgomery.
Eden Ransom.
Jason Montgomery.
In totaal waren het zesenveertig namen. Sally Montgomery en Mark
Malone bleven een poos naar de lijst zitten staren, beiden in hun eigen gedachten verdiept.
'We moeten hem op papier zetten,' zei Malone uiteindelijk.
Sally knikte zwijgend en haar vingers begonnen zich nog een keer over de toetsen te bewegen, maar deze keer langzaam, alsof ze door de lijst aan papier toe te vertrouwen op de een of andere manier het lot bezegelde van de kinderen die erop voorkwamen.
Vijftien meter verderop zat Arthur Wiseman in zijn spreekkamer naar Steve Montgomery te luisteren, die opnieuw verslag deed van Jasons avonturen.
'En dat is het?' vroeg hij toen Steve met zijn verhaal klaar was.
'Dat is het.'
Wiseman wendde zich tot Jason.
'Wat zeg jij ervan, Jason? Is het precies zo gegaan als je vader vertelde?'
'Ik... ik geloof het wel,' zei Jason haperend. 'Ik bedoel, het gevecht ging ongeveer zo en ik bloedde.'
'Goed, zullen we je dan eens gaan bekijken én zien wat we kunnen vinden?'
Jason fronste zijn voorhoofd. Hij had er een verschrikkelijke hekel aan als dokter Malone hem beklopte en betastte en het ijslollystokje in zijn mond stak om hem aaahh te laten zeggen. Er was nooit iets met hem mis, want hij was nooit ziek. 'Ik mankeer niets,' zei hij.
'Wie zegt dat dat zo is?' zei Wiseman zogenaamd streng. 'Ik wil alleen maar even naar je kijken. Ik heb je vanaf de dag waarop je geboren werd niet meer onderzocht en het lijkt me alleen maar eerlijk dat ik eens een keer de kans krijg om mijn werk te bewonderen.'
'Was u bij mijn geboorte?' vroeg Jason. Hij had altijd gedacht dat dat dokter Malone geweest was.
'Natuurlijk was ik daarbij. Ik heb je een flinke klap op je achterste verkocht en je daarna aan dokter Malone gegeven. Je was een kleine schreeuwlelijk, voor zover ik me kan herinneren. Je gilde de hele boel hier bij elkaar.'
Terwijl hij tegen hem bleef praten nam Wiseman Jason mee naar de behandelkamer en zette hem op de tafel.
'Wat zijn dat?' vroeg het jongetje terwijl hij nieuwsgierig naar de twee beugels aan het voeteneind van de tafel keek.
'Die heb ik zo nu en dan nodig. Waarom trek je je blouse niet uit?'
Gehoorzaam ontblootte Jason zijn bovenlijf en wachtte af wat er ging gebeuren. Even later voelde hij de kilte van de stethoscoop terwijl de dokter naar zijn hartslag en ademhaling luisterde. Daarna liet hij zijn ogen van links naar rechts rollen terwijl dokter Wiseman zorgvuldig zijn ogen onderzocht.
'Welk oog heeft de klap gekregen?'
'Dit oog,' zei Jason en wees zijn rechteroog aan.
Wiseman vergeleek de ogen van de jongen nauwkeurig met elkaar maar zag geen spoor van een kneuzing. 'Dat kan geen harde klap geweest zijn.'
'Dat was het denk ik ook niet,' gaf Jason toe. 'Het deed maar even zeer.' 'En de vorige keer, toen je die toffee over je arm kreeg. Deed dat pijn?'
'Niet zo erg,' zei Jason die op zijn hoofd krabde terwijl hij het zich probeerde te herinneren. 'Misschien in het begin een beetje, maar niet erg lang. Net als die keer toen ik me in mijn vinger sneed.'
'In je vinger?' vroeg Wiseman.
Jason knikte. 'Ik was met een schuilplaats bezig en sneed me aan een stuk glas.'
'Erg?'
'Nee. Het bloedde even en ik wilde er een pleister opplakken, maar toen was het al weer genezen.'
Nu was het Wiseman die zich op zijn hoofd krabde. 'Was het al genezen? Voor je er een pleister op had kunnen plakken?'
'Ja.'
Wiseman dacht even na voor hij weer iets zei. 'Vind je het vervelend als ik je bloed test?' vroeg hij.
'Waarom is dat nodig?'
'Om iets te bekijken,' antwoordde Wiseman.
'Ik vind het best.'
Even later, terwijl Jason geïnteresseerd toekeek, stak Wiseman een naald in de arm van de jongen en nam hem vijf cc bloed af. Met een gebaar dat duidelijk routine voor hem was trok hij de naald terug, legde een in alcohol gedrenkt watje op de plaats waar hij de naald door Jasons huid had gestoken en boog de arm zodanig dat het watje op zijn plaats werd gehouden. 'Je moet je arm een paar minuten zo houden,' zei hij. Hij nam het bloedmonster mee, ging naar zijn spreekkamer terug en pakte de telefoon op. Hij gaf een serie orders door, legde de hoorn neer en wendde zich tot Steve Montgomery.
'Is er iets mis?' vroeg Steve gespannen.
'Ik weet het niet,' antwoordde Wiseman. 'Op het moment ziet het er niet naar uit maar ik wil dat zijn bloed op een paar dingen onderzocht wordt. Het lijkt erop dat er iets buitengewoons met Jason aan de hand is en dat ben ik nu aan het onderzoeken.' Hij wierp een blik op zijn horloge. Er waren twee minuten verstreken sinds hij de naald uit Jasons arm had gehaald. 'Ik ben zo terug.'
Hij ging weer naar de behandelkamer en keek de jongen glimlachend aan. 'Zo,' zei hij. 'Nu even kijken of je nog bloedt.'
Jason deed zijn arm open en Wiseman haalde het watje van het wondje.
Alleen was er geen wond.
Hij onderzocht de huid nauwkeurig maar er viel nergens ook maar een spoor te bekennen van het feit dat hij pas geleden met een naald door de huid had geprikt.
Terwijl hij nadenkend op zijn lip beet nam Wiseman Jason mee naar de spreekkamer en stuurde hem vervolgens naar de wachtkamer. 'Ik wil even met je vader praten, als je het niet erg vindt.'
Jason, die blij was dat hij het onderzoek achter de rug had, grijnsde vrolijk. 'Mij best.' Daarna schoot hem iets te binnen. 'Van dokter Malone krijg ik altijd een lolly.'
'Ik ben bang dat ik die niet heb,' zei Wiseman tegen hem. 'Maar als je je
goed gedraagt ga ik straks misschien wel even naar dokter Malone's spreekkamer om er een voor je te halen. Wat vind je daarvan?'
'Fijn.'
Jason verdween in de wachtkamer en Wiseman deed de deur achter hem dicht.
'En?' vroeg Steve.
'Ik weet het gewoon niet,' zei Wiseman met gedempte stem. 'Ik heb het idee dat Jason abnormaal snel geneest.'
'Hoe komt dat?'
Wiseman haalde hulpeloos zijn schouders op. 'Dat kan ik niet bekijken. Volgens mij heeft Jason iets abnormaals in zijn lichaam dat zich manifesteert door een buitengewoon snelle genezing van zijn weefsels. Maar ik weet niet wat het verder nog doet'
Steve trok zijn wenkbrauwen op. 'Dit kan ik niet volgen.'
Wiseman vroeg zich af wat hij moest zeggen en hij besloot zo weinig mogelijk los te laten. Zijn vingers begonnen aan het gebruikelijke getrommel op zijn bureau.
'Ik denk dat het misschien verstandig is om Jason een paar dagen hier te houden,' begon hij. 'Er is iets abnormaals met hem aan de hand en tot we weten wat het is en wat de gevolgen zijn, wil ik hem in observatie houden.'
'Bedoelt u dat u hem in het ziekenhuis wilt houden?' vroeg Steve. Als er niets met Jason mis was, waarom moest hij hier dan blijven?
'Hier,' beaamde dokter Wiseman. En na een korte aarzeling voegde hij eraan toe: 'Of misschien in een diagnostische kliniek.' Hij begon voorzichtig uit te leggen wat hem voor ogen stond.
Steve luisterde naar de oudere man en begon steeds meer het gevoel te krijgen dat hij alle controle over zijn eigen leven en dat van zijn gezin verloren was. Eerst Julie, toen Sally en nu Jason. Wat was er gebeurd? En wat was er nu aan het gebeuren? Hij begreep er niets van en hoe meer Wiseman zei, hoe onwezenlijker het hem begon voor te komen. Toen Wiseman was uitgesproken was Steves weerzin om een schijnbaar gezond kind in een ziekenhuis te laten opnemen voor een groot deel verdwenen. Misschien was het verstandig om Jason te laten observeren. In ieder geval voor een poosje...
Randy Corliss stond onzeker aan de buitenkant van het hek. Het gehuil van de honden was luider geworden. Hij vroeg zich af hoeveel het er waren.
Hij had ze nog nooit eerder gehoord of gezien. Waren ze er al die tijd geweest? Maar waar? Misschien hadden ze in de kelder opgesloten gezeten. Maar wat betekende het dat ze nu los waren gelaten? Wisten ze al dat hij ontsnapt was, of werden ze iedere nacht losgelaten om het terrein te bewaken? En toen zag hij ze - het waren er drie - terwijl ze gestadig zijn spoor volgden tot aan het punt waarop hij het water was ingegaan. Daar bleven ze staan, hun geblaf hield ineens op en ze snuffelden verwonderd om zich heen, eerst op de grond en daarna in de lucht Toen draaiden ze zich om en liepen in zijn richting. Randy bleef staan en keek gefascineerd naar de grote dieren, niet meer bang omdat het hoge hek zich tussen hen in bevond.
Terwijl hij toekeek ontdekten ze de vierde hond, die dood bij het hek lag en plotseling ging hun gesnuffel en gesnuif over in gejank. Ze raakten met hun poten het lijk aan alsof ze niet zeker wisten wat het was. En toen roken ze ineens alle drie tegelijk Randy. Hun dode kameraad werd meteen vergeten en ze keerden zich met ontblote tanden naar het hek en begonnen te grommen. Het afschuwelijke geluid werd steeds harder tot de nacht opnieuw gevuld was met hun angstaanjagende gehuil.
Randy vluchtte het bos in.
De eerste paar minuten rende hij als een dolleman voort, maar toen het geblaf van de honden iets minder hard begon te klinken bleef hij staan. Hij moest nadenken.
Als ze wisten dat hij weg was zouden ze de honden in het bos loslaten. En dat niet alleen, ze zouden de dode hond vinden en precies weten waar ze de levende honden op zijn spoor moesten zetten. En zodra ze hem roken had hij geen enkele kans meer.
Toen zag hij de honden weer aan de rand van het beekje staan.
Zijn spoor was daar opgehouden en ze hadden niet geweten wat ze moesten doen.
Hij moest het beekje weer zien te vinden.
Het lag ergens aan zijn rechterkant.
Of niet?
Hij was zo bang geweest dat hij er niet erg op gelet had waar hij heen rende. Hij dacht dat hij in een rechte lijn had gelopen, in ieder geval zo recht als mogelijk was omdat hij tussen de bomen door moest hollen, maar was dat wel zo?
Hij bleef staan. De duisternis leek op hem af te komen en verder alles uit te sluiten - zelfs het gejank van de honden - en hij voelde de eerste golven van paniek over zich heen spoelen. Het was precies als toen hij zwemmen leerde en voor het eerst in het diepe moest. Hoewel zijn moeder maar een paar meter van hem af was was hij in paniek om zich heen gaan slaan, zo bang was hij geweest dat hij zou sterven.
En toen had hij zijn moeders stem gehoord die hem op kalme toon vertelde dat hij niet in paniek moest raken, dat hij zich moest laten drijven. Nu dat afschuwelijke gevoel van doodsangst zich weer van hem meester dreigde te maken begon hij zijn moeders woorden te herhalen.
'Niet in paniek raken,' zei hij hardop. En toen nog een keer: 'Niet in paniek raken.'
En het hielp. De paniek begon weg te ebben. Het geruis in zijn hoofd, dat even alle geluiden van de nacht had overstemd, verdween en opnieuw kon hij de honden horen. Hij ging met zijn rug naar het geluid staan, sloeg rechtsaf en begon langzaam en bedaard verder te lopen. Om de paar minuten bleef hij staan om te luisteren.
Eindelijk hoorde hij het. Voor hem klonk het zachte, kabbelende geluid van stromend water. Hij begon te rennen.
Toen hij bij het beekje kwam ging hij het water in en begon stroomopwaarts te lopen. De bodem was bedekt met door het water gladgeslepen stenen en zelfs de rubberzolen van zijn gymschoenen konden daar geen houvast op vinden. Randy gleed voortdurend weg en viel in het water, maar iedere keer kwam hij weer overeind en vervolgde zijn glibberige pad.
Hij waadde ploeterend verder zonder er een idee van te hebben waar de stroom hem heen voerde. Het enige dat hij wist was dat hij uit de buurt van de academie moest zien te komen omdat hij anders zou sterven. En om weg te kunnen komen moest hij in het water blijven, waar de honden hem niet zouden vinden.
Plotseling werd het geluid van het water harder. Randy tuurde in de duisternis. Vaag zag hij voor zich een bredere stroom; de beek waar hij doorheen had gewaad bleek een afsplitsing te zijn van een veel groter water. Wat moest hij doen als het te diep was, of als er een te sterke stroming stond? Maar hij wist dat hij geen keus had. Vastberaden liep hij de brede beek in en begon tegen de stroom in te worstelen. Het water kwam nu boven zijn knieën.
Hij bereikte een kleine waterval en zijn pad was ineens geblokkeerd. Hij bleef staan en vroeg zich af wat hij nu moest doen.
Op de linkeroever leek een pad te lopen.
Zou hij de stroom verlaten?
Maar als de honden nu eens deze kant opkwamen en zijn spoor op het pad weer oppikten?
Hij bleef in het water en zocht naar iets waaraan hij zich vast zou kunnen houden zodat hij zichzelf over de een meter hoge waterval heen zou kunnen trekken. Na een poosje vond hij met zijn rechterhand een glibberige tak die tussen de rotsen vastgeklemd zat Hij greep zich vast terwijl zijn voeten in de sterke stroming naar een afzetpunt zochten. Even, heel even maar, vond hij met zijn rechtervoet een steunpunt en met een enorme krachtsinspanning trok hij zichzelf over de richel en lag hijgend en proestend in het water. Hij keek omhoog. Vlak voor hem rees een groot rotsblok uit het water op. Hij slaagde er met enige moeite in overeind te komen en worstelde erheen, niet zeker wetend of hij het zou halen, maar ook niet van plan zich in het koude water terug te laten vallen.
En toen was hij er. Hij liet zich op de rots neervallen en zijn ademhaling ging zo zwaar dat hij bijna moest kokhalzen. Hij was doorweekt en steenkoud en zijn tanden klapperden.
Maar in ieder geval was hij voorlopig veilig.
Hij had er geen idee van hoelang hij zo bleef zitten maar hij had het gevoel dat het uren waren. Toen hield eindelijk het klappertanden op en kon hij weer normaal ademen. Hij luisterde ingespannen of hij de honden hoorde, maar als ze er al waren werd hun geluid door dat van het ruisende water overstemd.
Ten slotte klauterde hij overeind en begon verder te waden. De stroom werd minder diep en de rotsachtige bodem maakte plaats voor zand. Het waden werd gemakkelijker en Randy voelde zelfs niet meer de verleiding om de stroom te verlaten.
Hij zag een lichtflits voor zich.
Hij bleef stokstijf staan en staarde in de duisternis.
Was daar iemand die met een zaklantaarn naar hem zocht?
Opnieuw zag hij een lichtflits. En ineens wist Randy wat het was.
Voor hem was een weg en de lichtflitsen waren auto's. Hij verdubbelde zijn inspanningen en ploeterde sneller verder, met zijn gedachten bij de vorige zomer, toen hij alleen in het donker was geweest en ook lichten had gezien en uiteindelijk bij een weg was uitgekomen. Misschien zou het deze keer net zo gaan en zou iemand hem oppikken en naar huis brengen.
Hij kwam bij de brug die de weg over het water voerde. Hij stond op het punt de oever op te klauteren en de eerste auto die langs kwam aan te houden toen hij ineens bleef staan.
Als dokter Hamlin nu eens daarboven in een auto op hem stond te wachten? Of juffrouw Bowen? Of een van de anderen?
Het kon gevaarlijk zijn om het water te verlaten.
Maar hij kon ook niet eeuwig door de stroom blijven waden. Hij luisterde ingespannen. Hier gleed het water rustig over de gladde bodem, zodat hij alles kon horen. Het was stil in de nacht. Hoe hij ook zijn best deed, hij hoorde geen geblaf, geen geluid van brekende takken omdat de honden door het bos in zijn richting kwamen rennen.
Als hij erg voorzichtig deed, was het misschien veilig om de stroom te verlaten.
Hij probeerde te bedenken waar de academie moest liggen. Achter hem, dacht hij, aan de linkerkant.
Aarzelend begon Randy de rechteroever op te klimmen waarna hij, op een flinke afstand van de weg, door het bos begon te lopen, er wel steeds voor zorgend dat hij de weg niet uit het oog verloor.
Om de tijd te doden begon hij zijn passen te tellen.
Hij was bij zeshonderdvierendertig aangeland toen hij ineens in de verte een licht zag flitsen.
Het kwam niet van de koplampen van een auto, want het bewoog zich niet.
Nee, het was het licht van een neonreclame. Hij begon te rennen en even later kon hij het lezen.
Het licht kwam van een uithangbord van een wegrestaurant en de boodschap die erop stond luidde:
de hele nacht geopend.
Randy was eindelijk veilig.
George Hamlin wierp een blik op de klok die aan de muur van zijn kantoor hing. Het was bijna tien uur, hij was moe en hij had nog een lange nacht van hard werken voor zich. Werk waarvan hij het verschrikkelijk vond dat hij het moest doen, maar toch moest het gebeuren. Hij keek naar zijn medewerkers en vroeg zich af of hij er net zo slecht uitzag als zij. Ze zaten met zijn vijven nerveus in een halve cirkel om zijn bureau, met betrokken gezichten en schichtige ogen. Louise Bowen, die door Hamlin volledig verantwoordelijk was gesteld voor hetgeen er gebeurd was, zat met gebogen hoofd aan de franje van de wollen sjaal te plukken die over haar schouders lag.
Ze ziet er oud uit, dacht Hamlin ineens. Oud en moe. Toen haalde hij diep adem en begon te spreken.
'Jullie weten allemaal wat er gebeurd is. De ongelukkige gebeurtenissen van deze avond laten me geen keus. Het God Project wordt stilgelegd.'
Er steeg een zacht geroezemoes in de kamer op en de laboratoriumtechnicus stak aarzelend een hand op. 'Is er echt niets tegen te doen?'
'Was het maar zo,' antwoordde Hamlin. 'Maar Randy Corliss is verdwenen en ik zie niet hoe we hem terug kunnen halen.'
'De honden...'
'De honden zijn het spoor bijster geraakt toen hij de beek instapte. Hij is weg en daar is niets aan te doen. We moeten aannemen dat hij nog in leven is en dat hij naar huis zal gaan en dat hij gaat praten over waar hij geweest is.'
'Maar krijgt hij geen last met die elektriciteit?' vroeg iemand anders.
Hamlin beantwoordde de vraag met een wrange glimlach. 'Misschien is er een wonder gebeurd en ligt Randy daar ergens buiten dood op de grond. Maar het lijkt me niet dat we daarvan uit kunnen gaan. We moeten met het ergste rekening houden - dat Randy Corliss leeft. En daarom gaan we de academie sluiten. Vannacht.'
Louise Bowen hief haar hoofd op en keek Hamlin versuft aan. 'Vannacht?' herhaalde ze. 'Maar... maar wat doen we dan met de...'
Hamlin keek haar doordringend aan en de ijzige blik in zijn blauwe ogen deed niet onder voor de kilte in zijn stem. 'Alle proefpersonen worden vernietigd. Ga ze naar het laboratorium brengen.'
'Maar...' begon Louise tegen te stribbelen.
'Nu.' Ze bleven elkaar een poosje aanstaren en toen stond Louise op en liep de ineens stille kamer uit. Toen ze weg was richtte Hamlin zijn aandacht weer op de anderen. Ze waren alle vier van het begin af aan bij het project betrokken geweest en wat er ook mocht gebeuren, hij wist dat hij op hen kon vertrouwen. Maar Louise Bowen? Kon hij ook op haar vertrouwen? Waarschijnlijk niet. Dat was nog iets dat hij op moest knappen. Hij zuchtte en begon bevelen uit te delen. 'We pakken al het papierwerk en zoveel mogelijk van de apparatuur in. Paul Randolph stuurt ons drie vrachtwagens uit Boston.' Er kwam een sarcastische klank in zijn stem toen hij zijn medewerkers bedenkelijke blikken zag uitwisselen. 'Aangezien we er niet meer krijgen, zullen we het ermee moeten doen.' Hij zweeg even en toen hij het woord hernam waren zijn woorden net zo bitter als zijn stem. 'Ik heb tegen Randolph gezegd dat dit een slecht idee was. We hadden ergens midden in de woestijn moeten gaan zitten, of in het buitenland. Door dit huis te nemen vroegen we gewoon om moeilijkheden.' Zijn stem begon zich vervaarlijk te verheffen. 'Hen jaar werk! Tien jaar! En nadat we zes maanden hier gezeten hebben is het afgelopen. Afgelopen! Het maakt me...' De klank van zijn stem begon hem op te vallen en hij slikte de rest van zijn woorden in. 'Laat maar,' zei hij en hij dwong zichzelf zijn emoties in bedwang te houden. 'En nu aan het werk. Het wordt een lange nacht.'
Louise Bowen liep langzaam de trap op. Ze had een fout gemaakt en nu moest de prijs voor die fout betaald worden.
Het leek zo oneerlijk; het was maar een kleine fout geweest en de prijs was zo verschrikkelijk hoog.
Het enige dat ze eigenlijk had gedaan was aarzelen. Ze had Randy's kamer leeg aangetroffen en op het punt gestaan naar beneden te gaan om dokter Hamlin te waarschuwen. En toen had ze geaarzeld.
In plaats van naar beneden te lopen was ze naar de zolder gegaan, ervan overtuigd dat ze Randy daar zou vinden. De zolder was leeg geweest maar de ladder, die normaal ineengeschoven tegen het dak hing, was uitgetrokken en het zolderraam stond open. Ze was de ladder opgeklommen en had toen ze naar buiten keek nog net kunnen zien dat Randy viel, zichzelf wist te redden en langs de boom naar beneden klom.
Vanaf dat moment had Louise geen seconde meer geaarzeld. Ze had zich naar beneden gehaast om te vertellen wat er gebeurd was, maar het was al te laat. Randy was weg en nu zouden de anderen daar het slachtoffer van worden.
Louise deed de deur van Adam Rogers kamer open. Adam, wiens springerige haar over zijn voorhoofd was gevallen, zat rechtop in bed. Hij keek haar verwachtingsvol aan. 'Is Randy al gevonden?'
'Nee,' moest Louise toegeven. Nu kwam het moeilijkste deel. 'Maar omdat nu toch iedereen op is hebben we besloten om er een klein feestje van te maken. We gaan allemaal naar de eetkamer en daarna komt er een verrassing voor jullie alledrie.'
Er brak een verheugde grijns op Adams gezicht door en hij sprong uit bed. 'Zal ik me gaan aankleden?'
'Nee,' zei Louise zacht. 'Zoals je er nu uitziet is goed genoeg.'
Terwijl Adam de trap afrende liep Louise verder de gang in en stopte bij iedere kamer om tegen Jerry Preston en Billy Mayhew te herhalen wat ze tegen Adam gezegd had. En met stralende ogen waren ze net als Adam naar beneden gerend.
Met een hart dat bijna brak liep ook Louise naar beneden. Ze dwong zichzelf tegen de drie jongens te glimlachen en liep vervolgens door de keuken naar het laboratorium. George Hamlin draaide zich om om haar aan te kijken.
'Zijn ze zover?'
Louise knikte en probeerde de brok die zich in haar keel gevormd had weg te slikken. 'Ik... ik heb ze verteld dat we een feestje hadden,' zei ze met bevende stem. 'Mag ik chocolademelk voor ze maken?'
Hamlin keek haar met een vernietigende blik aan en kon zich nauwelijks beheersen. 'Chocolademelk? Jij wou chocolademelk voor ze maken?'
Er verscheen een vastberaden uitdrukking op Louises gezicht. 'Ze hoeven niet te weten wat er gaat gebeuren,' zei ze. 'Kunnen we ze in ieder geval niet laten dénken dat er een feestje is? Het kost maar een minuutje.'
Hamlin keek eerst op de klok en toen weer naar Louise. Omdat hij zich realiseerde dat het net zoveel tijd zou kosten om haar van haar voornemen af te brengen als om haar haar zin te geven, haalde hij onverschillig zijn schouders op. 'Goed,' zei hij. 'Je hebt een kwartier.'
Louise gebruikte de tijd waarin ze bezig was chocolademelk te maken ook om zichzelf weer in de hand te krijgen. Wat er ook gebeurde, ze mocht niet aan de kinderen laten merken hoe overstuur ze was. Het zou gemakkelijker voor hen zijn als ze niets vermoedden. Krampachtig glimlachend droeg ze het blad met de kan en vier kopjes de eetkamer binnen.
'Hier zijn we al,' zei ze zo vrolijk mogelijk. De drie jongetjes grijnsden verheugd.
'Wat is de verrassing?' vroeg Jerry Preston.
Louise aarzelde een fractie van een seconde. 'Die komt van dokter Hamlin. Hij zal het jullie zelf vertellen.'
Ze schonk de chocolademelk in en gaf ieder een kop. Vier minuten later, toen het kwartier precies om was, verscheen George Hamlin in de deuropening.
'Jerry?'
Blij omdat hij als eerste gekozen werd grijnsde Jerry Preston zijn twee vriendjes toe en stond op om met dokter Hamlin de eetkamer uit te lopen.
Hamlin kwam even later terug en daarna bleef Louise Bowen alleen met Adam achter.
'Waarom moet ik altijd als laatste?' klaagde de kleine jongen.
'Is dat zo?' vroeg Louise, die niet echt naar hem zat te luisteren.
'Misschien komt het omdat ik de jongste ben,' zei Adam nadenkend. 'Als ik ouder ben, zou ik dan als eerste mogen?'
Louises ogen vulden zich met tranen toen ze het ernstige gezichtje van de jongen zag. 'Ik weet het niet,' fluisterde ze.
Adam hield zijn hoofd scheef en fronste zijn voorhoofd. 'Is er iets aan de hand?'
Louise beet op haar lip en veegde haar ogen af maar het antwoord werd haar bespaard doordat Hamlin weer in de deuropening verscheen. 'Goed, Adam,' zei hij. Toen verplaatste zijn blik zich naar Louise. 'En wil jij alsjeblieft ook meekomen, Louise?'
Hamlin nam ze via de keuken en het laboratorium mee naar een klein kamertje achter in het huis. Adam staarde naar het vreemde apparaat dat midden op de vloer stond. 'Is dat de verrassing?'
'Nee,' legde Hamlin uit. 'We gebruiken hem bij een nieuwe proef die we met jullie willen doen. Kun je er zelf inkomen of moeten we je helpen?'
'Ik kan het zelf wel,' antwoordde Adam. In zijn ogen zag de machine eruit als een grote, dikke sigaar met aan een kant een glazen deurtje. 'Wat gaat u testen?'
'Je ademhaling,' zei Hamlin. 'Het duurt maar even en daarna mag je naar je vriendjes.' Hij hielp Adam in de machine te klimmen. 'Zo goed?'
Het jongetje knikte onzeker en Hamlin sloot de zware glazen deur luchtdicht af. Daarna draaide hij zich om en keek Louise strak aan. 'Zet de klep open,' zei hij.
Louises ogen sperden zich open. 'Nee,' fluisterde ze. 'Nee, dat kan ik niet...'
Hamlins stem werd luider. 'Als het project een succes wordt delen we allemaal mee in de eer. Tot aan dat moment delen we samen de verantwoordelijkheden. Open de klep.'
Bijna tegen haar wil begon Louises hand zich naar de klep te bewegen waardoor alle lucht uit de cabine zou worden weggezogen. 'Ik kan niet...'
Maar Hamlin was onvermurwbaar. 'Je kunt het, en je zult het doen.'
Terwijl ze door het glazen deurtje naar Adam keek opende Louise de klep. Er klonk een kort gesis toen de lucht uit de cabine liep en er verscheen even een bijna verbaasde uitdrukking op Adams gezicht. Toen was het voorbij.
Vijf minuten later werd Adam Rogers lichaam bij die van de anderen in de verbrandingsoven gelegd die al een hele tijd geleden in deze kamer was geïnstalleerd en het vuur werd opgestookt.
Lucy Corliss nam de telefoon op toen hij voor de derde keer overging en verwachtte óf Sally Montgomery, óf Mark Malone aan de andere kant van de lijn te horen. Maar het was een vreemde stem en haar hart sloeg over.
'Spreek ik met mevrouw Corliss?' vroeg de stem weer.
'Ja.'
'De moeder van Randy Corliss?'
Lucy voelde dat haar knieën begonnen te bibberen en ze ging op een van de keukenstoelen zitten. Wat was dit? Had ze eindelijk de mensen aan de lijn die Randy ontvoerd hadden?
'Ja,' zei ze in de telefoon. En toen harden 'Ja, dat ben ik.' Ze legde haar hand over de hoorn. 'Jim? Jim!' Terwijl haar ex-echtgenoot snel naar de keuken kwam concentreerde ze zich weer op wat de man door de telefoon aan het vertellen was.
Ik heet Max Birnbaum. Ik heb een wegrestaurant aan de weg naar Langston.'
'Ja?' zei Lucy nog een keer. Waar wilde de man heen?
'In ieder geval zit het zo, mevrouw Corliss, dat ongeveer tien minuten geleden een jochie drijfnat mijn zaak kwam binnenwandelen en mij vroeg u te bellen.'
'Randy?' fluisterde Lucy. 'Is Randy bij u?'
'Jazeker, mevrouw.'
Er viel een stilte en vervolgens hoorde Lucy Randy's stem. Enigszins beverig, maar onmiskenbaar Randy. 'Mam?'
'Randy? O, Randy, wat is er gebeurd? Waar ben je nu?'
'Ik ben weggelopen, mam. Ik was bang en ik ben weggelopen. Ik was bang dat ik doodging.'
'Doodging?' herhaalde Lucy. Hij was van huis weggelopen omdat hij bang was dat hij doodging? Hoe was hij aan dat idee gekomen? 'O, Randy, ik ben zo ongerust geweest - zo bang.'
'Kom je me halen?'
'Ja! O, Randy, ja! Waar ben je? Ik kom meteen naar je toe. Meteen!'
'Ik zit in het wegrestaurant van meneer Birnbaum. Ik weet niet precies waar dat is. Meneer Birnbaum zal je uitleggen hoe je hier moet komen.'
Lucy begon heftig te gebaren maar Jim had pen en papier al klaarliggen. Ze schreef de aanwijzingen op, praatte nog even met Randy en legde toen neer.
'Alles is goed met hem,' riep ze uit terwijl de spanning van de afgelopen week uit haar ogen verdween. 'O, Jim, alles is goed met hem!' Ze wierp zich in zijn armen en kroop dicht tegen hem aan. 'Hij is terecht, Jim. Onze zoon is terecht' Maar toen ze Carl Bronski met een ernstig gezicht in de deuropening zag staan maakte ze zich van Jim los. 'Carl? Wat is er?'
'Ik hoop dat alles in orde is,' zei de politieman. 'Maar het zou een truc kunnen zijn.'
Terwijl de blijdschap net zo snel weer van haar gezicht verdween als hij gekomen was liet Lucy zich op haar stoel zakken. 'Een truc?'
'Wat zei hij?'
Lucy herhaalde Randy's woorden zo nauwkeurig als ze zich herinneren kon. Toen ze klaar was knikte Bronski. 'Dus hij is toch weggelopen,' zei hij zacht.
'Maar hij wil nu naar huis,' antwoordde Lucy. 'Het is geen truc, ik weet het zeker.' Ze wendde zich tot Jim en haar stem klonk ineens verlegen. 'Kom met me mee, Jim. Laten we hem samen gaan halen.' Ze keek van Jim naar Bronski en toen weer terug naar Jim. 'Het is voorbij, Jim. O, God, het is voorbij. Ik ga mijn jas en mijn tas halen en dan...' Ze rende de kamer uit en de twee mannen hoorden haar in de kast naar haar jas zoeken.
'Het is helemaal niet voorbij,' zei Bronski zacht. Jim Corliss keek hem verwonderd aan. 'Het kan nog steeds een truc zijn,' vervolgde Bronski. Jim zag hoe hij het telefoonboek pakte, een nummer opzocht en begon te draaien. Hij voerde een kort gesprek en woog daarna alles zorgvuldig tegen elkaar af. Ten slotte besloot hij op zijn gevoel te gokken. 'Goed,' zei hij tegen
Jim. 'Ik geloof niet dat dat telefoongesprek nep was, dus laat ik jullie samen Randy ophalen. Ik kan op zijn verhaal wachten tot jullie weer thuis zijn. Maar je moet iets niet vergeten, Jim.' Hij dempte zijn stem zodat Lucy hem niet zou horen. 'Hij zei dat hij was weggelopen omdat hij bang was dat hij dood zou gaan. Maar hij zei niet dat hij van huis was weggelopen. Dus hij kan ook bedoelen dat hij is weggelopen bij degene die hem ontvoerd heeft.'
'Als iemand hem ontvoerd heeft,' wierp Jim tegen.
'Er is nog steeds het geval Adam Rogers en God weet hoeveel anderen.'
Jim zuchtte, want hij wist dat Bronski gelijk had. 'Ik begrijp het. Maar laten we Lucy voorlopig niet wijzer maken, goed? Laat haar een paar momenten gelukkig zijn. Het is zo moeilijk voor haar geweest...'
'Ik zal niets zeggen,' beloofde Bronski. 'Weet je wat? Ik blijf hier bij de telefoon voor het geval Sally en Malone weer bellen. En probeer of je Randy onderweg een beetje stil kunt houden. Ik wil zijn verhaal graag uit de eerste hand horen.'
Toen ze in het donker richting Langston reden begon Lucy langzaam te beseffen dat Jim niet in haar vreugde deelde. Op een gegeven moment kon ze dat niet langer verdragen.
'Wat is er?' vroeg ze. 'Wat heeft Carl tegen je gezegd toen ik mijn jas aan het halen was?'
'Niets.'
Lucy nam hem nauwkeurig op. Zelfs in dit kleine beetje licht kon ze aan zijn gezicht zien hoe bezorgd hij was.
'Lieg niet tegen me, Jim. Niet nu. Alsjeblieft?'
Jim dwong zichzelf tot een glimlach en gaf een klopje op haar hand die op zijn dij rustte. 'Er is niets, liefje. Echt niet.'
Maar Lucy was niet overtuigd. Ze reden zwijgend verder en twintig minuten later zagen ze in de verte een neonreclame oplichten.
'Daar moet het zijn,' zei Jim zacht.
Lucy boog zich verlangend voorover in haar stoel en de opwinding die ze voelde bereikte zijn hoogtepunt toen ze de parkeerplaats naast het wegrestaurant opreden. Ze was de auto al uit voor Jim de auto goed geparkeerd had en rende naar de ingang. Toen was ze binnen en zag Randy die naast een zwaarlijvige man van middelbare leeftijd zat die een vettige koksmuts droeg. Toen hij zijn moeder zag sprong Randy overeind.
'Mam! O, mam, ik ben zo bang geweest!' Hij wierp zich in haar armen en begroef zijn hoofd tegen haar borst. De tranen die hij de hele avond had ingehouden begonnen eindelijk te stromen.
'Alles is nu goed, liefje,' fluisterde Lucy. 'Ik ben bij je en alles is weer goed.' Ze klopte hem zachtjes op zijn rug en hield hem dicht tegen zich aan terwijl ze hem langzaam heen en weer wiegde tot zijn gesnik begon af te nemen. Toen, omdat ze Jim binnen zag komen, fluisterde ze tegen hem: 'Ik heb een verrassing voor je.'
Hij keek haar met betraande ogen aan. 'Een verrassing? Wat dan?'
'Draai je maar om.'
Randy draaide zich om. Lucy verwachtte dat hij zich uit haar armen los zou scheuren en op zijn vader toe zou rennen, maar in plaats daarvan voelde ze hem verstijven.
'Papa?' zei hij onzeker.
'Hier ben ik, zoon,' antwoordde Jim. Hij stak zijn armen naar Randy uit maar Randy kroop alleen maar nog dichter tegen zijn moeder aan.
'Stuur me niet terug,' zei hij. 'Alsjeblieft, stuur me niet terug.'
Toen ze Randy's woorden hoorde voelde Lucy een rilling over haar rug lopen. Dus daarom was Jim niet zo blij geweest als zij. Al die tijd, terwijl hij deed alsof hij haar hielp, deed alsof hij bezorgd was over Randy, al die tijd was daar niets van waar geweest Al die tijd was hij degene geweest die de hand had in Randy's verdwijning. Ze had gelijk gehad. Vanaf het begin waren haar verdenkingen gegrond geweest. Ze voelde de woede in zich oprijzen en stond op om Jim Corliss de waarheid te zeggen maar voor ze een woord had kunnen uiten kwam hij naar haar toe en legde zijn handen op haar schouders.
'Zeg het niet,' smeekte hij. 'Ik weet wat je wilt gaan zeggen en ik weet dat je er later spijt van zult krijgen. Het is niet voorbij, Lucy. Ik weet niet veel meer dan jij, maar ik weet dat het niet voorbij is. Dat was wat Bronski mij in de keuken heeft verteld. Hij zei dat we niet weten waar vandaan Randy is weggelopen.'
'Randy zei dat hij van huis was weggelopen omdat hij bang was dat hij dood zou gaan.'
'Nietwaar, mam.' zei Randy. Zijn ouders keken hem aan. 'Ik ben van de academie weggelopen. De school waar papa me heen heeft gestuurd.'
Jim keek Lucy recht in de ogen. 'Ik bezweer je dat ik niet weet waarover hij het heeft, Lucy.'
Tijdens de rit naar huis vroeg Lucy zich af of ze hem nu geloven moest of niet. Ze wilde het graag. God, wat wilde ze dat graag. Maar kon ze het ook?
De laatste berekeningen kwamen net uit de printer rollen toen er op de deur naar de gang geklopt werd. Mark Malone keek Sally aan en haar ogen stonden ineens angstig.
'Wie is daar?' riep hij.
'Dokter Malone, bent u het?' antwoordde een onzekere vrouwenstem.
Malone liep naar de deur en deed hem open. 'Ik ben het.'
De verpleegster glimlachte opgelucht 'Goddank. Ik zag licht onder uw deur en was bang dat er was ingebroken.' Ze keek naar binnen en herkende Sally. 'Hallo, mevrouw Montgomery. Zocht u Jason?'
'Jason?' vroeg Sally verbaasd.
Sally's verbazing scheen de verpleegster niet op te vallen. In ieder geval liet ze er niets van merken. 'Hij is met uw man in de spreekkamer van dokter Wiseman.'
'Ik... wat...?'
Maar voor ze nog meer kon zeggen hief Mark Malone waarschuwend zijn hand op. 'Dank je wel,' zei hij tegen de verpleegster. 'Mevrouw Montgomery zat net met mij over Jason te praten.' Daarna sloot hij de deur zonder op een antwoord van de verpleegster te wachten. Hij draaide zich naar Sally om. Haar verbazing had duidelijk plaats gemaakt voor ongerustheid.
'Jason en Steve zijn hier? Maar waarom?'
'Ik weet het niet,' zei Malone. 'Maar ik denk niet dat we moeten wachten tot we daar achter zijn. Er is ongetwijfeld iemand die Wiseman gaat vertellen dat jij hier bent.' Hij begon de resultaten van de computer in zijn tas te stoppen. 'Zet dat ding uit, dan maken we dat we wegkomen.'
Sally zette de terminal uit, stond op en begon haar spullen bijeen te rapen. Malone had de deur naar de parkeerplaats al opengedaan en stond op haar te wachten. Ze was al op weg naar de deur toen ze ineens stil bleef staan. 'Ik kan niet weggaan.'
Malone keek haar aan. 'Sally, we moeten wel.'
Maar Sally schudde haar hoofd. 'Ik kan niet weggaan. Jason is hier en ik wil weten waarom.'
'Sally...'
'Mark, je hebt alle gegevens. Neem ze mee en ga weg.' Ze keek hem smekend aan. 'Mark, hij is mijn zoon. Als er iets met hem is hoor ik bij hem te zijn. Begrijp je dat niet?'
Mark dacht even snel na en nam een besluit. 'Ik ga met je mee,' zei hij. Hij deed de buitendeur dicht en liep naar Sally toe, die een pas achteruit deed.
'Nee. Neem die gegevens mee en ga naar Lucy. Ik kom zo snel als ik kan.'
'Als Wiseman jou in zijn handen krijgt kom je waarschijnlijk helemaal niet,' zei Malone kortaf. Hij klopte op zijn aktentas. 'En we hebben jou nodig om dit spul aan ons uit te leggen. Kom mee.'
Hij nam haar bij haar arm en leidde haar door de gangen naar de wachtkamer van Arthur Wiseman. Daar troffen ze Jason aan, die op een stoel in een tijdschrift zat te bladeren. Hij keek op en begon te grijnzen.
'Hallo, mam. Hallo, dokter Malone.'
Sally liet zich op haar knieën vallen en drukte het jongetje tegen zich aan. 'Schatje, wat doe jij hier? Is er iets met je?'
'Niets,' zei Jason die zich uit de omhelzing los wurmde.
'Wat doe je hier dan?'
Jason deed zijn best om uit te leggen wat er gebeurd was. 'En toen zei dokter Wiseman tegen papa dat hij me hier moest brengen en hij heeft me bloed afgenomen en ik denk dat hij wil dat ik nog ergens anders naar toe
ga.'
'Ergens anders?' fluisterde Sally.
Jason keek schuldig. 'Ik heb aan de deur geluisterd,' bekende hij. 'Hij wil dat ik ergens heenga voor ob...' Hij fronste zijn voorhoofd, maar toen schoot het woord hem te binnen. 'Observatie.'
Sally keek Malone aan. 'Ik begrijp niet...'
'Echt niet? Ik denk dat ik het wel begrijp.' Hij bukte zich en tilde Jason uit zijn stoel. 'Wat zou je ervan vinden als je met je moeder en mij een ritje ging maken, ouwe jongen?'
'Waarheen?'
'Naar een paar vrienden.' Hij begon de wachtkamer uit te lopen en sprak Sally over zijn schouder toe. 'Kom mee.'
Met een weifelende blik in de richting van de deur die naar Wisemans spreekkamer leidde, begon Sally achter hem aan te lopen.
'Dat is dan geregeld,' zei Arthur Wiseman. Hij stond op, rekte zich uit, liep om zijn bureau heen en ging op een hoek zitten. 'CHILD heeft de beste observatiekliniek voor kinderen van dit land. Als zij er niet achterkomen wat er met Jason aan de hand is kan niemand dat. Het lijkt me het beste dat we de jongen vannacht hier houden en morgen naar Boston sturen.'
Maar Steve was nog steeds niet helemaal overtuigd. 'Kan hij vannacht niet thuis blijven? Het lijkt me...'
'En het lijkt mij dat je vanavond al genoeg zorgen aan je hoofd hebt,' zei Wiseman met nadruk.
'Maar er is toch niet echt iets met hem aan de hand?'
'Zo lijkt het,' gaf Wiseman toe. 'Maar dat kan bedrieglijk zijn.' Hij dempte zijn stem. 'Vergeet Julie niet.'
Toen hij zijn dochters naam hoorde noemen verdween het laatste restje van Steves weerstand. Hij stond op, liep naar de deur en deed hem open. 'Jason?'
De wachtkamer was leeg. 'Jason?' herhaalde hij, deze keer iets harder. Wiseman kwam naast hem staan.
'Waarschijnlijk begon hij zich te vervelen en is naar de eerstehulp gegaan,' opperde hij.
Maar toen ze daar kwamen was er ook niemand te bekennen behalve de dienstdoende verpleegster, die rustig achter haar bureau zat.
'Heb je Jason Montgomery hier gezien?' vroeg Wiseman.
De verpleegster schudde haar hoofd. 'Ik heb hem niet gezien. Misschien is hij in dokter Malone's spreekkamer.'
'Malone? Is hij hier?'
De glimlach van de verpleegster maakte plaats voor een onzekere frons. 'Natuurlijk. Hebt u hem niet gezien? Mevrouw Montgomery en hij...'
'Mevrouw Montgomery?' brieste Wiseman. Het bloed steeg naar zijn hoofd toen er plotseling woede in hem losbrandde. 'Ik had gezegd dat iedereen - iedereen - die mevrouw Montgomery zag dat ogenblikkelijk aan mij moest komen melden.'
De verpleegster beefde van schrik onder zijn woede. 'Het... het spijt me, dokter Wiseman,' stamelde ze. 'Dat wist ik niet. Niemand heeft me dat verteld toen ik met mijn dienst begon en...' Maar ze praatte tegen een leeg
vertrek. Wiseman, gevolgd door Steve Montgomery, beende door de gang naar Malone's spreekkamer.
Ook daar was niemand.
De twee mannen bleven even zwijgend staan en het was Steve Montgomery die uiteindelijk de stilte verbrak. Zijn stem klonk zacht en verslagen. 'Ik begrijp er niets meer van.'
'Ik ook niet,' antwoordde Wiseman kortaf. 'Maar volgens mij moet Sally Malone ervan overtuigd hebben dat er een kern van waarheid zit in die fantasieën van haar.'
En ineens wist Steve zeker waar zijn vrouw heen was gegaan. 'Lucy Corliss,' zei hij. 'Ze zijn bij Lucy Corliss.' Hij maakte aanstalten om Malone's spreekkamer uit te lopen. 'Kom mee.'
'Wacht even,' zei Wiseman. Steve draaide zich om en keek hem aan. 'Wat ben je van plan?'
'Ik ga mijn vrouw en zoon ophalen!'
'En als Sally niet met je mee wil gaan?'
'Waarom zou ze niet meegaan? Ik ben haar man!'
'Denk na, Steve. Ze vertrouwt jou niet en ze vertrouwt mij niet. Blijkbaar vertrouwt ze alleen die vrouw van Corliss, en misschien Malone. Bovendien is ze niet verplicht iets te doen waar ze geen zin in heeft. Je kunt daar niet binnen komen banjeren en haar met je meesleuren, zelfs niet als je denkt dat het voor haar eigen bestwil is.'
Steve liet zijn schouders hangen; ineens voelde hij zich uitgeput - uitgeput en wanhopig. 'Maar ik moet toch iets doen,' zei hij na een poosje. 'Ik kan haar Jason niet mee laten nemen en de boel op zijn beloop laten. Ik kan...'
'Op dit moment,' zei Wiseman zacht, 'is er niets dat je kunt doen. Wacht tot morgen, Steve.' Hij nam de ongelukkige man weer mee naar zijn eigen spreekkamer waar hij zijn medicijnkast opende, vier tabletten uit een flesje in een envelop schudde en aan Steve gaf. 'Ga naar huis en probeer te slapen. Als het nodig is kun je deze tabletten innemen. En maak je niet zo ongerust - Mark Malone is een goed mens. Hij zorgt er echt voor dat er niets met Sally of Jason gebeurt. En morgen, als ze nog niet thuis gekomen is nemen we de maatregelen die nodig zijn om haar te beschermen.'
Steve Montgomery, wiens hoofd omliep van de tegenstrijdige twijfels en emoties, ging naar buiten, de nacht in.
'Maar waaróm ben je met die vrouw meegegaan?' vroeg Lucy voor de derde keer. Randy gaf voor de derde keer hetzelfde antwoord.
'Ze zei dat papa haar gestuurd had. Ze zei dat papa de stad uit was en dat hij me op zou komen zoeken als hij terug was.'
'Maar ik ben helemaal niet weggeweest, Randy,' zei Jim Corliss tegen het jongetje. 'Vanaf de dag waarop jij verdween ben ik hier geweest om je moeder te helpen je te vinden.'
De onzekerheid viel duidelijk van Randy's gezicht af te lezen. Hij keek zijn moeder aan.
'Het is waar, liefje,' verzekerde ze hem. 'Hij is helemaal niet weg geweest.'
'En ik ga niet dood?' vroeg Randy met bevende stem.
Lucy nam hem in haar armen. 'Natuurlijk ga je niet dood,' fluisterde ze. 'Je bent een heel gezond jongetje en er is geen enkele reden te bedenken waarom jij dood zou gaan.' En toch, gezien het vreemde verhaal dat hij verteld had, was ze daar niet helemaal zeker van.
Alles wat hij over de academie verteld had klonk vreemd. Het leek totaal niet op wat zij onder een school verstond.
Had hij de waarheid verteld?
Terwijl Randy praatte had ze zo af en toe een glimp van Carl Bronski's gezicht opgevangen en daarop had ze twijfel gelezen. Ze had het aan zijn ogen gezien, aan de manier waarop hij met zijn mond trok en aan het bijna onmerkbaar schudden met zijn hoofd. Bronski geloofde lang niet alles wat hij hoorde, dat wist ze.
Toen Sally, Jason en Malone arriveerden schoof ze haar twijfels opzij en legde aan Sally uit wat er gebeurd was. Daarna wendde ze zich tot Malone. 'Wil je hem onderzoeken? We hebben hem uitgekleed en in bad gestopt en hij lijkt in orde te zijn, maar na wat hij ons verteld heeft...'
'Geen enkel probleem,' antwoordde Malone. Hij richtte zich tot de twee jongens die gezellig samen zaten te fluisteren. 'Randy? Vind je het erg als ik even een kijkje neem?'
'Er is niets met me aan de hand,' zei Randy maar voor hij nog verder kon tegenstribbelen bemoeide Lucy zich ermee.
'Je gaat nu met dokter Malone mee en daarna ga je naar bed. Het is al over twaalven.'
'En Jason gaat met je mee,' voegde Sally daaraan toe.
Toen hem ineens in het vooruitzicht werd gesteld dat zijn vriendje bij hem mocht blijven slapen begon Randy te grijnzen. 'En mag Jason ook bij het onderzoek zijn?'
'Natuurlijk,' zei Malone. 'Maar het zal niet zo vreselijk interessant zijn. Ik wil alleen maar kijken of je ademt. Kom mee.' Hij nam de jongens mee naar Randy's kamer en ineens viel er een stilte over de groep in de woonkamer. Het was Sally die hem uiteindelijk verbrak.
'Lucy, ik ben zo blij voor je - het lijkt wel een wonder. Maar waar is hij geweest?'
'We kunnen beter op Malone wachten,' zei Bronski. 'Het heeft geen zin om alles twee keer te vertellen. Wat hebben jullie ontdekt?'
'Een heleboel,' antwoordde Sally. 'Het zit allemaal in Marks tas, in ieder geval alles wat we hebben kunnen vinden. En het is volkomen duidelijk dat er iets vreemds gaande is. Dokter Wiseman heeft tegen mij gelogen, en CHILD tegen jou, Lucy. Die kinderen werden niet willekeurig gekozen.'
'Weet je dat zeker?' vroeg Bronski.
'Heel zeker,' zei Sally rustig. 'Ik weet nog niet hoe ze voor dat onderzoek werden uitgekozen of waar het allemaal om draait, maar de gegevens zitten allemaal in die tas. Wacht maar tot je het ziet.' Ze deed Malone's tas open en begon de vellen met gegevens eruit te halen.
'Mijn God,' fluisterde Lucy toen de stapel bleef groeien. 'Wat veel.'
'En de helft is waarschijnlijk van geen enkel belang. Een groot deel is niets anders dan kopieën van medische dossiers.' 'Waarom heb je die gemaakt?'
'Omdat we die moeten doorlezen. Ergens moet er een gemeenschappelijke factor zijn die die kinderen bijzonder maakt. En die moeten we zien te vinden.'
'Wat is dit?' vroeg Carl Bronski. Hij hield een aantal vellen papier omhoog die aan elkaar waren geniet. Sally keek er even naar.
'De correlaties. Op de derde bladzijde staat een lijst met alle namen van de kinderen die bij groep Eenentwintig horen.'
Jim Corliss, die ook in een stapel papieren aan het grasduinen was, keek Sally nieuwsgierig aan. 'Groep Eenentwintig?'
'Dat is de naam die Mark en ik hebben gebruikt.' Snel legde ze het systeem uit dat CHILD had gebruikt om de kinderen van de verschillende onderzoeken uit elkaar te houden. 'En onze kinderen zitten allemaal in die groep,' zei ze tot slot. 'Jason en Randy, en Julie, en Jan Ransoms baby.'
Bronski trok de lijst met namen los van de rest. 'Ik ben over een uur terug,' zei hij en hij was vertrokken voor iemand kon protesteren.
Een paar minuten later voegde Mark Malone zich weer bij de anderen.
'Er is niets mis met Randy,' zei hij. 'Ik had ook niets anders verwacht. Vertel me nu maar eens wat er met hem gebeurd is.'
Jim en Lucy deden met zijn tweeën hun best om Randy's verhaal te herhalen. 'Ik weet dat het allemaal erg onwaarschijnlijk klinkt,' zei Lucy uiteindelijk. 'Niemand kan over een hek klimmen dat onder stroom staat.'
'En niemand kan kokende toffee over zichzelf heen gieten zonder zich te branden, of lysol drinken zonder zelfs maar misselijk te worden,' voegde Malone eraan toe. 'Maar we weten dat die dingen gebeurd zijn.'
Lucy voelde een rilling door zich heen gaan. De vreugde, die ze vanaf het moment dat ze Randy's stem door de telefoon hoorde had gevoeld en de hele avond had proberen vast te houden, begon te verdwijnen. 'Je bedoelt dat het allemaal waar kan zijn?' vroeg ze terwijl ze Malone aankeek.
'Geen idee,' zei Malone voorzichtig. 'Maar daar zitten we hier toch voor? Om te kijken of we in al die gegevens bewijzen kunnen vinden?' Hij zuchtte diep, ging zitten en pakte een stapel vellen op. 'Laten we ze maar eens gaan bekijken,' zei hij op vermoeide toon. 'En vraag me niet waar we naar zoeken, want ik heb geen flauw benul. Overeenkomsten. Ik heb hier de medische dossiers. Gewoon doorlezen en de overeenkomsten zien op te sporen.' Hij deelde ze aan Jim, Lucy en Sally uit.
Het werd stil in de kamer toen ze alle vier begonnen te lezen.
De dienstdoende agent op het politiebureau van Eastbury keek verbaasd op toen Carl Bronski kwam binnenlopen.
'Wat moet jij hier?'
'Een bericht op de telex zetten.'
De agent, die verschrikkelijk slecht kon typen, begon Bronski uit te vloeken. Toen hij door zijn scheldwoorden heen leek te zijn vond Bronski het moment gekomen om hem te vertellen dat hij het werk zelf wilde doen. Het gezicht van de man klaarde op. 'In dat geval ga je je gang maar.'
Bronski ging achter het apparaat zitten en begon te typen. Hij was twintig minuten onafgebroken aan het werk en zond daarna zijn bericht uit Hij stond op en rekte zich uit.
'Waar gaat het over?' vroeg de dienstdoende agent zonder enige werkelijke interesse.
'Weet ik nog niet precies,' zei Bronski. 'Maar als je een paar antwoorden binnen hebt moet je me bellen, afgesproken?' Hij krabbelde Lucy's telefoonnummer op de bureaukalender.
'Een paar?' zei de agent. 'Ik dacht dat je zei dat het een bericht was. Enkelvoud.'
'Dat is het ook,' antwoordde Bronski. 'Alleen heb ik het naar alle politie-afdelingen van het land gestuurd.'
De agent staarde hem aan. 'Godverdomme, Bronski. Heb je enig benul van wat de baas zal zeggen als hij de rekening onder ogen krijgt?'
Bronski grijnsde. 'Waarschijnlijk hetzelfde als jij. Maar ik heb het gevoel dat dat hem tegen die tijd koud laat. Hou dat apparaat in de gaten, wil je?' Hij maakte aanstalten om de deur uit te lopen, maar de agent hield hem tegen.
'Kun je me niet vertellen wat dit allemaal betekent?'
Bronski bleef staan en krabde zich nadenkend op zijn hoofd. 'Ik weet het echt niet precies,' zei hij uiteindelijk, 'maar een ding kan ik je wel vertellen. Als we de antwoorden terugkrijgen die ik verwacht rollen jij en ik in een grotere zaak dan waar we ooit van hebben durven dromen.' Toen ging Bronski op weg naar Lucy's huis, een verbijsterde agent achterlatend die zich afvroeg wat er in vredesnaam met Bronski aan de hand was. Onderweg kocht hij een heleboel koffie in witte plastic bekertjes.
Het zou een lange nacht worden en om de een of andere reden hield koffie in kopjes hem niet wakker. En koude koffie was zelfs nog beter. Hij besloot om de dekseltjes van de bekertjes te halen zodra hij weer bij Lucy thuis was.
'Ik geloof je niet' fluisterde Jason in het donker. Hij lag op een luchtbed op de vloer naast Randy's bed, met Randy's sprei om zich heen gewikkeld bij wijze van deken. Hij lag nu al een uur naar zijn vriendje te luisteren, die opschepte over zijn avonturen. Maar het laatste was hem toch iets te ver gegaan.
'Toch is het waar,' hield Randy vol. 'Ik gooide de hond tegen het hek en hij stierf, en daarna ben ik zelf over het hek geklommen en het deed niet eens pijn.'